3 Bijzondere verknochtheid
Art. 1:94, lid 3 BW zegt het als volgt:
‘Goederen en schulden die aan een der echtgenoten op enigerlei bijzondere wijze verknocht zijn, vallen slechts in de gemeenschap voor zover die verknochtheid zich hiertegen niet verzet.’
Het gaat derhalve over een goed (of schuld) dat aan de echtgenoot op bijzondere wijze verknocht is en niet over een echtgenoot die aan een goed verknocht is.18 Er moet sprake zijn van bijzondere juridische verbondenheid, een persoonlijke verbondenheid is onvoldoende.19 De wetgever heeft de invulling van het begrip bijzonder verknochtheid overgelaten aan jurisprudentie en literatuur.20
In de literatuur wordt verknochtheid vaak ingedeeld in categorieën.21 Vaak worden de volgende categorieën onderscheiden: Categorie A, het goed valt juridisch noch economisch in de gemeenschap; Categorie B, het goed valt juridisch buiten de gemeenschap maar economisch niet; Categorie C, het goed valt juridisch in de gemeenschap doch bij verdeling dient het zonder vergoeding toebedeeld te worden aan de echtgenoot van wiens zijde het in de gemeenschap is gevallen; Categorie D, het goed valt juridisch in de gemeenschap doch bij verdeling dient het met vergoeding toebedeeld te worden aan de echtgenoot van wiens zijde het in de gemeenschap is gevallen en Categorie E, een goed valt in de gemeenschap doch een echtgenoot heeft kan opgrond van de redelijkheid en billijkheid toedeling verlangen, onder verrekening van de waarde.
Hoe deze indelingen onderling ook verschillen, zij hebben gemeen dat er ook acht geslagen wordt op de obligatoire aspecten van de bijzondere verknochtheid. Ook de Memorie van Toelichting Invoeringswet 1,22 lijkt te suggereren dat verknochtheid gradaties kent en ruimte laat voor differentiatie. Het goederenrechtelijk aspect van gemeenschap, brengt echter met zich dat een goed óf in de huwelijksgemeenschap valt, óf niet in de huwelijksgemeenschap valt. Gemeenschap, als goederenrechtelijk verschijnsel, maakt dat voor obligatoire aspecten geen plaats. Zo versta ik ook Breederveld,23 als hij opmerkt dat volgens hem vanuit goederenrechtelijk opzicht een goed of krachtens boedelmenging in de gemeenschap valt of dat dit er juist vanwege de bijzondere verknochtheid buiten valt. Als ik hem goed begrijp, is dit ook de mening van Kraan.24Ik sluit mij aan bij deze mening.
Soms wordt in de literatuur ook nog plaats ingeruimd voor de redelijkheid en billijkheid bij bijzondere verknochtheid. De bijzondere verknochtheid geeft een begrenzing aan van de omvang van de huwelijksgemeenschap.25 Gisolf verwerpt elke toepassing van de redelijkheid en de billijkheid met het argument dat het bij de verknochtheid van art. 1:94, lid 3 BW gaat om de juridische onverenigbaarheid van het karakter of de strekking van een aanspraak met een aantal regels van de huwelijksgemeenschap.26
Ook ik ben van mening dat er geen plaats is voor de redelijkheid en de billijkheid. De redelijkheid en billijkheid zijn geen wijzen van verkrijging of verlies van goederen. Voor toepassing van de redelijkheid en billijkheid ter afbakening van de omvang van de gemeenschap is dan ook geen plaats.
Ondanks het vorenstaande is er geen enkel bezwaar de verbondenheid tussen een goed en een rechtssubject te classificeren zoals Luijten27 en anderen doen en zoals enige tijd geleden nog geschematiseerd door Driessen-Kleijn.28 Het gebruik van het begrip ‘verknocht’ zou echter beter vermeden kunnen worden. Het meest duidelijk is dit bij ‘categorie E’. Deze categorie heeft mijns inziens niets van doen met bijzondere verknochtheid maar alles met de redelijkheid en de billijkheid die de verhouding tussen de deelgenoten beheerst.
Niettemin ben ook ik van mening dat verknochtheid ook obligatoire, tussen de echtgenoten werkende, aspecten heeft. Een goed kan goederenrechtelijk buiten de huwelijksgemeenschap vallen, terwijl de waarde toekomt aan beide echtgenoten tezamen.29 Indien een vermogensbestanddeel door de bijzondere verknochtheid buiten de huwelijksgemeenschap valt maar waarvan de waarde wel tussen de echtgenoten verrekend dient te worden, kan men de gemeenschap voorgestellen als te bestaan uit de goederen van de gemeenschap, de schulden die verhaald kunnen worden op de gemeenschap en het te verrekenen vermogen. Het komt mij echter voor dat niet gesproken kan worden van waarde die in de gemeenschap valt, doch dat er eerder sprake is van een rechtsverhouding waarin het verknochte goed is betrokken, die, naast de verdeling van de gemeenschap, tot verrekening van vermogen leidt.
Zoals hiervoor al vermeld, ben ik van mening dat die gradaties tot uitdrukking komen in een eventuele obligatoire gemeenschap, die buiten de echte, goederenrechtelijke, gemeenschap staan.
In zijn arrest van 23 december 198830 heeft de Hoge Raad de inhoud van het begrip verknochtheid nog enigszins bijgeslepen. Volgens de Hoge Raad31 is het antwoord op de vraag of een goed is verknocht en, zo ja, in hoeverre die verknochtheid zich ertegen verzet dat het goed in de gemeenschap valt, afhankelijk van de aard van dat goed, zoals deze aard mede door de maatschappelijke opvattingen wordt bepaald.
Door te oordelen als de Hoge Raad heeft gedaan, is duidelijk geworden dat verknochtheid een dynamisch begrip is. De maatschappelijke opvattingen zijn aan verandering onderhevig. Mij is echter geen rechtspraak bekend waarbij is geoordeeld, dat een goed, in goederenrechtelijke zin, slechts gedeeltelijk in de huwelijksgemeenschap valt of dat een deel van de bepalingen van titel 7 Boek 1 wel van toepassing werden verklaard en een ander deel niet. Alle oplossingen tussen geheel wel en geheel niet in de huwelijksgemeenschap vallen, zijn gevonden via verrekening, de obligatoire gemeenschap.
Het gesloten stelsel van het goederenrecht heeft verder tot gevolg, dat het echtgenoten niet vrijstaat in onderling overleg te bepalen of een goed verknocht is.
Het lijkt er op dat Driessen-Kleijn32 hier een andere mening is toegedaan. Zij meent dat de verknochtheidregels niet van dwingendrechtelijke aard zijn. Zou wel sprake zijn van dwingend recht, dan zou het mogelijk zijn van deze regel af te wijken bij een vaststellingsovereenkomst als over de verknochtheid van een goed of schuld onzekerheid bestaat (art. 7:902 BW). Het behoeft geen betoog dat Breederveld33 hier niets van moet weten.
Mijns inziens is hier sprake van een onjuiste begripstoepassing. Als gezegd, bijzondere verknochtheid heeft betrekking op de goederenrechtelijke omvang van de huwelijksgemeenschap. Vanuit dit perspectief dient de mening van Driessen-Kleijn verworpen te worden. Zij het, dat als er inderdaad serieus sprake is van een geschil over de vraag of een bepaald goed – goederenrechtelijk – tot de gemeenschap behoort, de vaststellingsovereenkomst een functie kan vervullen.34 Dit is echter slechts een deel van de conclusie. Immers, de begripsverwarring zit er in dat het begrip verknochtheid ook wordt gebruikt voor het beantwoorden van de vraag of er plaats is voor verrekening van waarde, het bestaan van een obligatoire gemeenschap. Het overeenkomstenrecht geeft de mogelijkheid bij echtscheidingsconvenant of bij huwelijksvoorwaarden verrekenafspraken te maken. Deze verrekenafspraken kunnen zover gaan dat de waarde van een goed waarvan volgens de doctrine noch het goed zelf, noch de waarde in de gemeenschap betrokken dient te worden, toch verrekend wordt. Ook kan overeengekomen worden dat er gedeeltelijk verrekend wordt.35 Een voorbeeld hiervan is te vinden in Vz. Rb. Arnhem 27 september 2005, waarbij in het echtscheidingsconvenant bepaald is dat een letselschade-uitkering voor 80% aan de vrouw ten goede komt en voor 20% aan de man. De man betrekt de vrouw in rechte omdat zij het convenant niet nakomt. De Hoge Raad maakt korte metten met het standpunt van de vrouw dat de letselschade-uitkering verknocht is en dat deze daarom uitsluitend haar toekomt.
Een vraag die nog van belang is, is of bij verknochtheid sprake is van zaaksvervanging. Een voorbeeld. Stel een echtgenoot koopt van een verknochte uitkering wegens immateriële schade een perceel grond waarop de echtelijke woning wordt gebouwd. Komt dit perceel, met woning, krachtens zaaksvervanging in de plaats van het verknochte goed? Dit was de casus in HR 26 september 2008.36 De Hoge Raad oordeelt dat, uit de maatschappelijke opvattingen over de vraag of een goed bijzonder verknocht is voortvloeit dat niet ieder goed dat in de plaats treedt van een verknocht goed, eveneens op dezelfde wijze als aan een van de echtelieden verknocht kan worden beschouwd. In zijn onderschrift in de NJ schrijft Verstappen:
‘Anders geformuleerd: het goed waarin belegd wordt valt niet zonder meer ook buiten de huwelijksgemeenschap. Voor het goed dat wordt verkregen met aanwending van verknochte middelen, geldt dezelfde toets.’
Verstappen, in de zelfde noot, is het met de uitspraak eens, maar hij vraagt zich af of het juist is dat de echtgenoot die een beroep doet op de verknochtheid die verknochtheid moet bewijzen aangezien de middelen die zijn aangewend zelf verknocht waren. Reinhartz37 heeft moeite met de uitspraak. Volgens Reinhartz valt niet goed te begrijpen waarom een geldsbedrag wel verknocht is en een perceel grond niet.
Naar mijn mening heeft de Hoge Raad juist geoordeeld. Bijzondere verknochtheid is een uitzondering op de huwelijksgemeenschap als vermogensrechtelijk zwart gat. Als niet meer aan de uitzonderingsvoorwaarden voldaan wordt, dient het goed volgens de algemene regels in de huwelijksgemeenschap te vallen. Dit is mijns inziens het geval als de aard van het goed veranderd. De uitkering wegens letselschade uit het arrest van de Hoge Raad was verknocht omdat de letselschade-uitkering geldt als compensatie voor pijn, verdriet en verminderde levensvreugde.38 In de onderwerpelijke casus is de uitkering kennelijk niet aangewend om pijn, verdriet of verminderde levensvreugde te compenseren, maar om een gewone woning te verwerven. Het zou mij niet hebben verbaasd als de uitkomst van procedure anders was geweest als een speciaal aangepaste woning zou zijn aangeschaft in verband met de fysieke beperkingen van de vrouw waarvoor de uitkering in eerste instantie was bedoeld.
Kortom, er is geen sprake voortdurende verknochtheid als het nieuwe goed niet de zelfde positie inneemt als het oorspronkelijke verknochte goed.
Mr. T.F.H. Reijnen*
* Verbonden aan het Centrum voor Notarieel Recht, Radboud Universiteit Nijmegen.
18. R.C. Gisolf, Verknochtheid in het huwelijksvermogensrecht, (diss. Groningen), H.D. Tjeenk Willink: Groningen 1974, p. 123. Gisolf komt met het voorbeeld dat de invalide echtgenoot aan zijn invalidenwagentje verknocht kan zijn, doch dat het invalidenwagentje niet verknocht is aan de invalide echtgenoot.
19. R.C. Gisolf, Verknochtheid in het huwelijksvermogensrecht, (diss. Groningen), H.D. Tjeenk Willink: Groningen 1974, p. 123. L.C.A. Verstappen, Rechtsopvolging onder algemene titel (diss. Nijmegen), Kluwer: Deventer 1996, p. 380.
20. Kamerstukken II 1965/1966, 8436, nr. 3, p. 9.
21. Ik noem hier Klaassen-Luijten-Meijer I, nr. 187, De Bruijn/Huigen/Reinhartz, Hoofdstuk III, nr. 13 e.v.
22. Kamerstukken II 1965/1966, 8436, nr. 3, p. 9: ’Het laat, (…), tweeërlei mogelijkheid open, nl. dat een voor of staande het huwelijk door een echtgenoot verkregen goed of in zijn persoon ontstane schuld in afwijking van de desbetreffende hoofdregel in het geheel niet in de gemeenschap valt (…) en als tweede, minder ver gaande mogelijkheid, dat het goed of de schuld weliswaar in de gemeenschap valt, doch slechts in bepaalde opzichten onderworpen is aan de regels die ten aanzien van de goederen resp. de schulden der wettelijke huwelijksgemeenschap gelden.’
23. B. Breederveld, De huwelijksgemeenschap bij echtscheiding (diss. UvA), BJu: Den Haag 2008, p. 120-121. Breedervelds mening laat onverlet dat ook in deze zienswijze een verrekening van (de waarde van) het verknochte goed op zijn plaats kan zijn.
24. C.A. Kraan, Het huwelijksvermogensrecht, BJu: Den Haag 2008, p. 74. Ook Mon. Privaatrecht 12 (Van Mourik), p. 76, merkt op dat een goed óf in de gemeenschap valt óf behoort tot het eigen vermogen van een echtgenoot.
25. R.C. Gisolf, Verknochtheid in het huwelijksvermogensrecht, (diss. Groningen), H.D. Tjeenk Willink: Groningen 1974, p. 137.
26. R.C. Gisolf, Verknochtheid in het huwelijksvermogensrecht, (diss. Groningen), H.D. Tjeenk Willink: Groningen 1974, p. 151. Ook de Hoge Raad deed dat niet in de bijzondere casus van HR 7 december 1990, NJ 1991, 593. De Hoge Raad oordeelde dat de man die zijn vrouw na vijf weken huwelijk vermoordde, geen voordeel kon ontlenen aan de gemeenschap van goederen die door de voltrekking van het huwelijk was ontstaan. De Hoge Raad deed dat door te oordelen dat onder zeer zwaarwegende omstandigheden de redelijkheid en billijkheid kan eisen dat afgeweken wordt van art. 1:100 BW. De redelijkheid en billijkheid beperkt niet de omvang van de gemeenschap, maar de gerechtigdheid van de man hiertoe.
27. Klaassen-Luijten-Meijer I, nr. 189 e.v.
28. J.I. Driessen-Kleijn, FBN 2007 (5) 23, Verknochtheid van baten en schulden.
29. Vgl. C.A. Kraan, Het huwelijksvermogensrecht, BJu: Den Haag 2008, p. 74.
30. HR 23 december 1988, NJ 1989, 700 (m.nt. EAAL). Dit is sindsdien vaste jurisprudentie, zie o.a. HR 24 oktober 1997, NJ 1998 (m.nt. WMK) en HR 15 februari 2008, NJ 2008, 275.
31. HR 17 oktober 2008, LJN BE9080, NJ 2009, 41 (m.nt L.C.A. Verstappen).
32.J.I. Driessen-Kleijn, FBN 2007 (5) 23, Verknochtheid van baten en schulden. Zie ook Vz. Rb. Arnhem 27 september 2005, LJN AU5576, JPF 2006/4, die de zelfde mening is toegedaan.
33. B. Breederveld, De huwelijksgemeenschap bij echtscheiding (diss. UvA), BJu: Den Haag 2008, voetnoot 18, p. 121
34. Zie ook M.J.A. van Mourik, De vaststellingsovereenkomst in de notariële praktijk, WPNR 2009/6910 die er voor waarschuwt dat de figuur kan niet worden gebruikt als het bestaan of ontstaan van onzekerheid of geschil uit de duim wordt gezogen, bijvoorbeeld om een vermogensverschuiving tot stand te brengen.
35. Vz. Rb. Arnhem 27 september 2005, PF 2006/4, LJN AU5576. Vgl. ook B.E. Reinhartz, Is de aard van de besteding relevant voor de mate van verknochtheid van een schadevergoedingsuitkering?, JBN 2008 (12) 69.
36.HR 26 september 2008, LJN BF2295, NJ 2009, 40 (m.nt L.C.A. Verstappen), JPF 2009/22. Zie over dit arrest ook A.J.M. Nuytinck, Voortgezette verknochtheid en zaaksvervanging in het huwelijksvermogensrecht, AA 2008, p. 806-811.
37. B.E. Reinhartz, Is de aard van de besteding relevant voor de mate van verknochtheid van een schadevergoedingsuitkering?, JBN 2008 (12) 69.
38.Zoals dat blijkt uit HR 24 oktober 1997, LJN ZC2470, NJ 1998, 693 (m.nt WMK)