- De feiten zijn, zover ik die uit BNB kan kennen, als volgt. Man en vrouw hadden enige kinderen.
Op 15 januari 1989 is de man overleden Hij had de gebruikelijke ouderlijke boedelverdeling gemaakt. Kort gezegd gaan alle vermogensbestanddelen naar zijn echtgenote onder de verplichting aan ieder van de kinderen en een bedrag uit te keren ter grootte van hun erfdeel. Tevens is bepaald dat de vorderingen wegens onderbedeling pas opeisbaar zouden zijn bij, onder meer, het overlijden van de langstlevende.
- De erfgenamen hebben op 24 april 1998 met de Belastingdienst een overeenkomst gesloten waarbij de waarde van het huis voor de heffing van het recht van successie wegens de nalatenschap van overledene (curs. van mij, Pl.) minnelijk zal worden bepaald door schatting van de waarde in het economisch verkeer naar de toestand van de sterfdag. Op grond daarvan heeft op 12 mei 1998 een taxatie plaatsgevonden, waarbij de waarde van woning per de sterfdag van de man is bepaald op f. 1.350.000. Het successierecht is op die grondslag berekend.
- In augustus 1998, drie maanden later dus, is de woning verkocht voor een bedrag van f. 2.156.000. De vorderingen van de kinderen op de langstlevende wegens onderbedeling zijn door hen in hun onderlinge verhouding dienovereenkomstig vastgesteld.
- Op 25 december 2003 is ook de langstlevende overleden. Bij aangifte voor het recht van successie in haar boedel is voor de grootte van de schulden uit overbedeling ten opzichte van de kinderen, die dus bij leven op de langstlevende rustten, rekening gehouden met die waarde van de woning ad f. 2.156.000. De Inspecteur wilde echter uitgaan van genoemde f. 1.350.000.
De kinderen gaan in beroep.
- De Rechtbank te Arnhem heeft bij uitspraak van 12 juli 2006 het tegen de aanslagen ingestelde beroep ongegrond verklaard. De belanghebbenden zijn ten opzichte van de Inspecteur gebonden aan de vaststellingovereenkomst. Zij kunnen bij het overlijden van erflaatster niet uitgaan van andere waarde in het economisch verkeer dan de waarden zoals deze zijn vastgesteld op basis van de overeenkomst tussen hen en de Inspecteur. Dat belanghebbenden in hun onderlinge verhouding uitgaan van andere waarden doet daaraan niet af. Overigens kan het de bedoeling van de wetgever niet zijn geweest om bij het vaststellen van de overbedelingsvorderingen bij het overlijden van de langstlevende ouder een andere basiswaarde te gebruiken dan die bij het overlijden van de eerst overleden ouder in aanmerking is genomen.
- Het Hof is bij uitspraak van 9 juli 2007 eveneens van oordeel dat de Inspecteur terecht is uitgegaan van f. 1.350.000. Hoewel partijen zijn overeengekomen dat de waarde die de deskundigen zullen toekennen zal gelden bij het vaststellen van het recht van successie in de nalatenschap van erflaatsters echtgenoot, is deze vaststelling naar het oordeel van het Hof in redelijkheid ook bindend bij het vaststellen van het recht van successie in de nalatenschap van erflaatster. De uit de nalatenschap van erflaatsters echtgenoot voortvloeiende overbedelingsvorderingen spelen in beide nalatenschappen een zo belangrijke rol dat deze nalatenschappen in samenhang met elkaar moeten worden bezien.
- De HR bij uitspraak van 25 september 2009, BNB 2009/309 m. nt. Van Vijfeijken legt de vaststellingsovereenkomst tussen fiscus en erfgenamen in de nalatenschap van de man naar de letter uit, en beperkt de gelding van die vaststellingsovereenkomst tot die boedel. Het Hof laat, als gezegd, die overeenkomst ‘in redelijkheid’ ook gelden voor de nalatenschap van A. Gelet op art. 6: 2 jo 248 en vooral 216 BW zou men kunnen verdedigen dat de redelijkheid en billijkheid ook invloed moet hebben op andere overeenkomsten dan de obligatoire, ook wanneer die redelijkheid leidt tot een hogere aanslag. Dan heeft het Hof gelijk.
- Het belang van het geschil tussen erfgenamen en de Inspecteur is duidelijk. De waarde van de door de kinderen uit de nalatenschap van de man verkregen onderbedelingsvorderingen komen bij de berekening van het (zuivere) saldo van de nalatenschap van de vrouw als schuld in mindering. Het saldo der nalatenschap van de langstlevende is lager wanneer men rekening houdt met de – hogere – schulden uit overbedeling op grond van de ‘echte’ waarde van het huis ten sterfdage van de vrouw dan wanneer men rekening houdt met die – lagere – schulden op grond van de minnelijke taxatie. In de ogen van de fiscus, die van de schulden op grond van de minnelijke taxatie uitgaat, is het saldo der nalatenschap van de langstlevende hoger, zodat de successierechten voor de kinderen ook hoger uitvallen.
- Deze uitspraak is uiteraard ook van belang voor de zo genaamde wettelijke verdeling van art. 4:13 BW, die immers op dit punt niet anders is dan een opvolger van de oude standaard-ouderlijke boedelverdeling.
- Ik neem aan dat de fiscus inmiddels de tekst van de betrokken vaststellingovereenkomst wel gewijzigd zal hebben. In ieder geval zal een notaris, dunkt mij, moeten nagaan of destijds, in de nalatenschap van de eerststervende, met de fiscus een vaststellingsovereenkomst als de onderhavige is gemaakt. Hij zal dan er op moeten wijzen dat bij zulk een vaststellingsovereenkomst de taxatie op grond van die overeenkomst niet geldt voor de heffing van het successierecht in de nalatenschap van de langstlevende.
Mr. A.J.H. Pleysier*
* Oud wetenschappelijk medewerker Faculteit der Rechtsgeleerdheid te Leiden.