Reactie op “Oprichting en statuten van de Nederlandse SE” van mr. W. Bosse in WPNR (2004) 6577 en 6578
1. In twee bijdragen met het opschrift “Oprichting en Statuten van de Nederlandse SE (I) en (II, slot)” in WPNR (2004) 6577 en 6578 besteedt mr. W. Bosse onder andere aandacht aan de bepalingen in de Verordening op de Europese Vennootschap 1 en de Uitvoeringswet 2 die van toepassing zijn op de statuten van de Nederlandse SE.
2. In de tweede bijdrage stelt Bosse onder “7.1.1 Benoeming van leden vennootschapsorganen” dat – zijns inziens – moet worden aangenomen dat het niet mogelijk is om in de statuten van de Nederlandse SE te bepalen dat ten hoogste een derde van het aantal leden van het toezichthoudend orgaan wordt benoemd door anderen dan de algemene vergadering, zoals artikel 2:143 BW dit voor de leden van de raad van commissarissen toelaat. Bosse motiveert dit door te stellen dat artikel 2:143 BW in strijd is met artikel 40 lid 2 Verordening waarin wordt bepaald dat de leden van het toezichthoudend orgaan door de algemene vergadering worden benoemd.
3. Deze stelling van Bosse is echter in strijd met de Verordening. In artikel 47 lid 4 Verordening is namelijk bepaald dat de Verordening geen afbreuk doet aan de nationale bepalingen op grond waarvan een minderheid van de aandeelhouders of andere personen of instanties een deel van de leden van een vennootschapsorgaan kunnen benoemen 3. Het staat mijns inziens buiten kijf dat artikel 2:143 BW moet worden aangemerkt als een nationale bepaling in de zin van artikel 47 lid 4 Verordening.
4. Ook Dumoulin 4 bevestigt dit. Hij geeft daarbij nog aan dat Nederland alleen bepalingen in de zin van artikel 47 lid 4 Verordening kent voor de raad van commissarissen en wel op grond van artikel 2:143 BW. Hij komt eveneens tot de conclusie dat deze (nationale) faciliteit ook aan de SE wordt geboden.
5. Zonder afbreuk te willen doen aan het belang van de bijdragen van Bosse voor de praktijk, lijkt het mij toch relevant – ter voorkoming van misverstanden – om de aandacht op artikel 47 lid 4 Verordening te vestigen.
Mr. G.C. van Eck*
1. Verordening (EG) Nr. 2157/2001 van de Raad van de Europese Unie van 8 oktober 2001 betreffende het statuut van de Europese vennootschap (SE).
2. Voorstel van wet tot uitvoering van verordening (EG) Nr. 2157/2001 van de Raad van de Europese Unie van 8 oktober 2001 betreffende het statuut van de Europese Vennootschap (SE) (Uitvoeringswet verordening Europese vennootschap), Kamerstukken II 2003/04, 29 309.
3. Artikel 40 lid 2 (derde zin) Verordening bepaalt zelfs uitdrukkelijk dat deze bepaling geldt onverminderd artikel 47 lid 4 Verordening.
4. Zie: H.J. de Kluiver e.a., De Europese vennootschap (SE), Preadvies van de Vereeniging ‘Handelsrecht’ 2004, Deventer: Kluwer 2004, p. 100.
Naschrift
In par. 7.1.1. van mijn artikel Oprichting en statuten van de Nederlandse SE (II), WPNR (2004) 6578, schrijf ik dat het in strijd is met artikel 40 lid 2 Verordening dat ten hoogste een derde van het aantal leden van het toezichthoudend orgaan van de Nederlandse SE wordt benoemd door anderen dan de algemene vergadering, zoals artikel 2:143 BW dit voor de leden van de raad van commissarissen toelaat.
Terecht stelt mr. G.C. van Eck in zijn reactie op mijn artikel, zoals ook Dumoulin op p. 100 van het preadvies van de Vereeniging ‘Handelsrecht’ 2004 schrijft, dat artikel 47 lid 4 Verordening dit wel mogelijk maakt, waarin wordt bepaald dat de Verordening geen afbreuk doet aan de nationale bepalingen op grond waarvan een minderheid van de aandeelhouders of andere personen of instanties een deel van de leden van een vennootschapsorgaan kunnen benoemen, naar welk artikel in artikel 40 lid 2 Verordening wordt verwezen.
Ik ben notaris Van Eck zeer erkentelijk voor zijn reactie en vorenstaande aanvullend op mij artikel.
Mr. W. Bosse*
*Notaris te Amsterdam