Het binnenkerkelijk antwoord van mr P. Blokland stelt zeer teleur. Ik heb hem een verruiming van de blik aangeboden, ingegeven door mijn zorg dat het notariaat langzaam maar zeker een vreemd hok wordt ingedreven. Niet de tuchtrechter maar de eigen beroepsgenoten zijn daarbij het ijverigst. Mijn poging is mislukt. Blokland beperkt zijn antwoord eigenlijk tot dertien regels. Daarin lijkt hij te retireren met de mededeling dat de Belehrungspflicht “niet tot in het absurde moet worden doorgetrokken en dat de cliënt wel degelijk zijn eigen verantwoordelijkheid heeft”. Deze gratuite opmerking is trouwens typerend voor de tuchtrechtannotator: altijd raak maar niemand heeft er wat aan. Blokland blijkt echter te volharden:
“de ambassadeur sprak geen Nederlands en het was de notaris niet bekend of en in hoeverre hij op de hoogte was met het Nederlandse rechtssysteem”.
(Is dit een nieuwe eis?). Aan het eind van zijn naschrift meldt hij dat de cliënten wel eens op zijn kantoor komen met een door hen getekende als concept aangeduide akte. Anders dan Blokland meent tonen zij daarmee hun hoge intelligentie: zij aanvaarden de toerekening met hun handtekening. Een stuk met een handtekening kan immers geen concept zijn. (Natuurlijk weet ik wat hij bedoelt).
Het is mij niet duidelijk waarom Blokland zijn vakbroeders en -zusters zo in de kou laat staan. Ik bedoel niet dat hij zo veel mogelijk naar onze kant moet praten. Het gaat om twee dingen: duidelijkheid en mentaliteit. Tuchtrecht gaat altijd over de wijze van praktijkvoering, vaak zelfs over zeer praktisch gedrag. Als je daarmee de beroepsbeoefenaar meer aan banden legt dan alle andere burgers, moet je heel duidelijk aangeven waarover het gaat en waar de grenzen liggen. De onbekommerdheid waarmee Blokland naar eigen smaak (telkens wisselende) grenzen trekt, acht ik onverantwoord. Hij bevestigt de door mij geuite veronderstelling, niet te beseffen dat hij met zijn vermaningen nieuw tuchtrecht schept. De tuchtrechter kan immers later zeggen dat de beroepsgroep denkt zoals Blokland schrijft, althans dat de beroepsgroep door hem gewaarschuwd is.
Want hoe is het nu met de onderhandse stukken die ter ondertekening naar cliënten worden gezonden: volmachten, verklaringen van berusting, verklaringen van (beneficiaire) aanvaarding of verwerping, notulen, successieaangifte? Het meesturen van een toelichtende brief (de bijsluiter) is geen Belehrung; de notaris moet immers verifiëren of de cliënt de inhoud begrepen heeft. Ik heb reeds gewezen op het concept voor de statuten(wijziging) en de Belehrung daarvan in de (bestuurs)vergadering. De reactie van Blokland luidt nu dat het “nogal (?) van de omstandigheden van het geval zal afhangen hoever de Belehrungspflicht van de notaris reikt”. Zijn wij blij met dit antwoord? Verder vermoedt hij dat de hoog oplopende gemoederen in de ledenvergadering niet over de statutenwijziging zullen gaan (?). Heel anders is het , zegt hij, als bij een BV prioriteitsaandelen worden ingevoerd. Eist Blokland dan dat hij in de vergadering wordt toegelaten? En hoe is het bij een wijziging van de blokkeringsregeling of van de bestemming van het liquidatiesaldo? Bij een aandelenoverdracht neemt hij de statuten alleen met de koper door “als de bijzondere inhoud ervan (?) of de persoon van de koper (taal, ander rechtsstelsel) daartoe aanleiding geeft”. Maar als iemand niet belehrt wil worden kan dat in “extreme gevallen” wel een reden zijn om ministerie te weigeren, zegt hij in noot 3. Wat moeten wij toch met dit alles? De melodie is bekend maar de tekst deugt niet.
Zoals gezegd gaat het naast duidelijkheid ook om mentaliteit. Als je een verkeerslicht nadert dat op oranje springt, zijn er twee mogelijkheden: je doet je best om het nog te halen of je doet je best om tijdig te stoppen. Beide zijn binnen de wet, maar Blokland probeert ons de laatste handelwijze op te leggen. Wat ik wil zeggen is dat er voldoende juridische ruimte is om de onderwerpelijke tuchtrechtuitspraak streng te kritiseren en deze daarom zeer restrictief uit te leggen. Maar Blokland ziet liever het rode licht branden. Overigens constateer ik dat het hem niet echt gaat om het begrip bij de cliënt maar om het indekken van de eigen positie. Als ik een akte gepasseerd heb dan heb ik ook belehrt en als ik een testament passeer dan ben ik het die bepaalt of de testateur goed bij zijn hoofd is; daar hoef ik mij niet voor in te dekken. Er zijn notarissen die de cliënt elke pagina van zijn testament laten paraferen, zich aldus wapenend tegen de mogelijke aantijging dat zij later een blad vervangen hebben. Het is goed dat de majesteit niet van deze misplaatste edelmoedigheid behoeft te horen. Waarom jezelf aan de ketting leggen als anderen dat al doen?
Het lijkt mij niet nodig de inhoud van het naschrift verder te weerleggen; het is mij allemaal te week. Bovendien beantwoordt Blokland mijn hartenkreet alsof het om informatieve vragen gaat. Dan zit je gegarandeerd op een ander spoor. Ik vertrouw dat de boodschap bij de meeste notariële vakgenoten is overgekomen. Eind vorig jaar heb ik het beroep verlaten, maar niet van de weeromstuit. In de ontstane vrije tijd heb ik echter een extra aansporing gevonden om de notariële ploeteraars, die geen tijd voor deze dingen hebben, te hulp te komen.
Mr. H.J.W.M. Bressers*
Naschrift
Inderdaad, Bressers en ik zitten niet op één lijn.
Bressers verwijt mij onduidelijkheid, waar ik heb aangegeven dat in verschillende situaties verschillende eisen kunnen worden gesteld aan de informatieplicht die de notaris jegens zijn cliënt heeft. De door mij aangebrachte nuances zijn aan Bressers niet besteed: duidelijkheid is voor hem kennelijk zwart-wit denken. Uit de hele teneur van zijn beide reacties blijkt trouwens ook wel dat hij de strijdbijl beter hanteert dan het rapier.
Wat betreft de mentaliteit: een notaris die het gasgeven bij oranje licht propageert kan inderdaad maar beter oud-notaris zijn. De notaris heeft de taak om de veiligheid in het rechtsverkeer te bevorderen, en daarbij past het niet om in risicosituaties nog even extra gas te geven of cliënten daartoe aan te sporen. De overijverige notaris die het (in het voortraject door de cliënten of hun adviseurs veroorzaakte) gat probeert dicht te rennen en zichzelf daardoor in de problemen brengt is een steeds weerkerende Don Quichote op het tucht- en ook civielrechtelijke schouwtoneel. Een recent voorbeeld is het in Notariaat Magazine van januari 2003 beschreven epos van de notaris die zijn cliënt wilde helpen door de akte te passeren op basis van een fax van Stater “dat het geld door de bank zou worden overgemaakt”. Maar ja, in deze tijden van Ahold kun je niemand meer vertrouwen, de bank bleek failliet en er kwam geen geld; de notaris had echter al wel uitbetaald en daarmee het probleem van de cliënt tot het zijne gemaakt (en zichzelf en passant totaal ongeloofwaardig). Waarom zijn we toch zo verschrikkelijk bang om op de rem te trappen? Omdat een andere notaris in zo’n geval wel gas geeft? Als we ons op zo’n manier tegen elkaar laten uitspelen dan zal inderdaad alleen de tuchtrechter, of regelgeving, de beroepsgroep de rug kunnen rechten.
Om misverstanden te voorkomen: de notaris moet er uiteraard alles aan doen om het licht op groen te krijgen, maar alleen verder gaan als het licht daadwerkelijk alsnog groen is. Dus met bank of bemiddelaar regelen dat het geld alsnog meteen wordt overgeboekt; als de notaris de passeerdatum tijdig heeft doorgegeven is er geen excuus voor de bank om dat niet te doen. En dan heeft de notaris, zoals het hoort, de touwtjes weer in handen.
Mr. P. Blokland*
* Notaris te Tilburg