Onder de maat*
Het komt vrij regelmatig voor dat een kapitaalvermindering door middel van intrekking van aandelen tot gevolg heeft dat het geplaatste kapitaal (“GK”) minder dan 1/5e van het maatschappelijk kapitaal (“MK”) zal gaan bedragen (art. 2:67/178 lid 4 BW), maar dat de statutenwijziging die vereist is om het MK dienovereenkomstig te verlagen achterwege blijft. 1 Het doel en de betekenis van het MK als maximum bedrag waarboven niet zonder statutenwijziging kan worden overgegaan tot de uitgifte van aandelen is onder andere in het kader van de vereenvoudiging en flexibilisering van het B.V.-recht ter discussie gesteld. 2
Voor de B.V. wordt in het wetsvoorstel tot vereenvoudiging en flexibilisering van het B.V.-recht de verplichting om een MK in de statuten op te nemen afgeschaft. Tevens wordt het vereiste dat 1/5e deel van het MK geplaatst moeten zijn, geschrapt. Voor de N.V. blijft een en ander uiteraard gelden.
In deze bijdrage zal allereerst worden onderzocht wat de juridische consequenties zijn van een vermindering van het kapitaal van een B.V. of N.V. door middel van intrekking van aandelen wanneer deze tot gevolg heeft dat het GK minder dan 1/5e van het MK zal bedragen, terwijl de noodzakelijke statutenwijziging om het MK dienovereenkomstig te verlagen achterwege is gebleven.
Vervolgens zal aandacht worden besteed aan de vraag of een latere statutenwijziging waarbij het MK alsnog wordt verlaagd bekrachtiging inhoudt.
I. Wettelijk kader
Procedure kapitaalvermindering
1.1 Uit art. 2:99/208 BW blijkt dat de algemene vergadering van aandeelhouders (“AvA”) kan besluiten het GK te verminderen – onder andere – door aandelen in te trekken. Statutenwijziging is in ieder geval nodig indien het GK door de beoogde kapitaalvermindering minder zal bedragen dan 1/5e gedeelte van het MK (art. 2:67/178 lid 4 BW).
Naast de (eventuele) statutenwijziging moet – conform art. 2:100/209 BW – aan de volgende voorwaarden zijn voldaan:
(i) het besluit tot kapitaalvermindering is bij het Handelsregister gedeponeerd en deze deponering moet in een landelijk verspreid dagblad zijn aangekondigd; en
(ii) de in acht te nemen verzettermijn van twee maanden (die aanvangt de dag na de hiervoor onder (i) bedoelde aankondiging) waarin schuldeisers de mogelijkheid hebben om tegen het besluit in beroep te gaan, is verlopen.
1.2 Eerst nadat deze verzettermijn is verlopen of – indien (een) schuldeiser(s) in verzet is/zijn gekomen – wanneer alle procedures over het verzet zijn afgerond (het verzet is ingetrokken of de opheffing van het verzet uitvoerbaar is), wordt het besluit tot kapitaalvermindering van kracht.3 / 4
II. Parlementaire geschiedenis
Betekenis van het MK
2.1 Met het MK wordt aangegeven het in de statuten van de N.V. of de B.V. vermelde maximumbedrag waarvoor aandelen kunnen worden uitgegeven. Gezien deze enige – weinig belangrijke – functie die het MK in het Nederlandse vennootschapsrecht vervult is herhaaldelijk gepleit voor de afschaffing van het MK.
Pleidooien voor de afschaffing van het MK
2.2 Al in de preadviezen die ten aanzien van de Tweede EEG-Richtlijn zijn uitgebracht is de afschaffing van het MK bepleit.5
III. Ontwikkelingen; pleidooien voor de afschaffing van het MK bij de B.V.
3.1 Hoewel de Tweede EEG-Richtlijn daartoe niet verplichtte, is ook het B.V.-recht grotendeels aan de bepalingen van deze richtlijn aangepast. 6 Omdat de Tweede EEG-Richtlijn voor de B.V.-vorm geen dwingende bepalingen bevat, was de Nederlandse wetgever vrij om een aantal bepalingen voor de B.V. meer naar eigen wens in te richten dan zij voor het N.V.-recht kon doen. Ten aanzien van de regeling in art. 2:178 lid 4 BW is dat echter niet gedaan. In dit artikel is voor een identieke regeling gekozen als die in art. 2:67 lid 4 BW voor de N.V.
3.2 In 2004 is de betekenis van art. 2:178 lid 4 BW voor de B.V. (wederom) gerelativeerd in twee rapporten. Het rapport van het Instituut voor Ondernemingsrecht stelt dat het praktisch belang van het MK in Nederland gering is, omdat het louter fungeert als maximumbedrag waarvoor aandelen kunnen worden geplaatst. 7 Het zou, volgens het rapport, vennootschappen vrij moeten staan om in de statuten zelf vast te leggen hoeveel aandelen zij maximaal mogen uitgeven en hiertoe niet langer worden verplicht. Het wettelijk verplichte MK vervult volgens dit rapport verder geen kapitaalbeschermende functie en zou derhalve moeten worden afgeschaft.
3.3 Het onderzoek van de Expertgroep gaat specifiek in op het vereiste van art. 2:178 lid 4 BW dat ten minste 1/5e van het MK moet zijn geplaatst. 8 Volgens de Expertgroep zit het knelpunt van de regelgeving over kapitaalbescherming niet in het begrip “maatschappelijk kapitaal”, maar in het vereiste dat 1/5e van het MK moet zijn geplaatst. De Expertgroep concludeert dan ook dat dit vereiste moet worden geschrapt. Ieder wenselijk bedrag kan dan als MK worden gekozen en het geplaatste deel is daarvan dan niet meer afhankelijk.9
3.4 Uit de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel voor de Flex B.V. blijkt dat het de bedoeling is de verplichting om in de statuten een MK op te nemen te schrappen. Hetzelfde geldt voor het voorschrift dat ten minste 1/5e gedeelte van het MK is geplaatst:10
“In de consultatie is aangegeven dat de verplichte opname van een maatschappelijk kapitaal in de praktijk leidt tot lasten in de vorm van statutenwijzigingen, waarbij niet duidelijk is welk noodzakelijk doel het verplichte maatschappelijk kapitaal dient. Wel wordt in lid 1 de mogelijkheid geboden om in de statuten een maatschappelijk kapitaal op te nemen. De vennootschap heeft dus de mogelijkheid om in de statuten een bovengrens in te stellen voor de uitgifte van aandelen.
Een maatschappelijk kapitaal kan bijvoorbeeld van belang zijn wanneer de algemene vergadering de mogelijkheid tot uitgifte van aandelen door het bestuur wil maximeren. Indien een vennootschap in de statuten kiest voor het opnemen van een maatschappelijk kapitaal, is art. 231a van toepassing.
Neemt men geen maatschappelijk kapitaal op in de statuten, dan mogen aandelen onbeperkt uitgegeven worden. Ook in het Verenigd Koninkrijk voorziet de thans lopende herzieningsoperatie in afschaffing van het verplichte maatschappelijk kapitaal («authorised capital») en wordt de keuze aan de vennootschap gelaten.
In verband met het vervallen van de verplichting om in de statuten een maatschappelijk kapitaal op te nemen, wordt niet langer voorgeschreven dat de statuten het aantal aandelen vermelden.
3.5 Een conclusie die uit alle rapporten en het wetsvoorstel kan worden getrokken, is dat breed wordt gedragen dat het MK bij de B.V. geen rol meer speelt in het kader van kapitaalbescherming. Art. 2:178 lid 4 BW zou in die visie geen bepaling van openbare orde meer zijn in de betekenis van een fundamenteel beginsel van vennootschapsrecht. 11 De vraag is of dit dan ook geldt voor de N.V.
3.6 In een aantal van de ons omringende landen is niet langer een uitgangspunt van kapitaalbescherming dat het GK in een vaste verhouding moet staan tot het MK.
3.7 Hoe het ook zij, voor de N.V. is art. 2:67 lid 4 BW en voor de B.V. is art. 2:178 lid 4 BW – althans voorlopig nog – op grond van art. 2:25 BW een bepaling van dwingend recht. Op basis van art. 2:8 BW zou betoogd kunnen worden dat (met name) art. 2:178 lid 4 BW niet van toepassing is “omdat dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn”. Deze stelling lijkt niet erg overtuigend. 12
IV. Doctrine
“Heersende leer” ten aanzien van de niet naleving van art. 2:67 lid 4/178 lid 4 BW?
4.1 De meeste schrijvers zijn van mening dat een besluit tot kapitaalvermindering dat in strijd is met art. 2:67/178 lid 4 BW nietig is. 13 Ter staving van deze “heersende leer” benadrukken zowel Van Solinge & Nieuwe Weme als Van Schilfgaarde dat statutenwijziging nodig is wanneer het GK door de kapitaalvermindering lager wordt dan 1/5e van het MK. Weliswaar staat dit niet met zo veel woorden in de wet, maar uit art. 2:67/178 lid 4 BW blijkt volgens Van Schilfgaarde dat deze minimumverhouding gedurende het bestaan van de N.V. of B.V. moet worden gehandhaafd.14
De leer Van der Grinten
4.2 Van der Grinten heeft een mening die bepaald afwijkt van de onder 4.1 genoemde schrijvers. 15Hij stelt dat een kapitaalvermindering die ertoe leidt dat het GK minder dan 1/5e van het MK gaat bedragen, niet ongeldig is. Niet geheel duidelijk is wat Van der Grinten hiermee bedoeld. Vernietigbaarheid van de kapitaalvermindering of het niet van kracht worden van de kapitaalvermindering lijken voor de hand te liggen. Vermindering van het GK heeft in de visie van Van der Grinten een eigen regeling in de wet gevonden (er is sprake van een “lex specialis”), waarbij niet is bepaald dat de bovengenoemde norm (uit art. 2:67/178 lid 4 BW) in acht moet worden genomen. Mijns inziens doelt Van der Grinten met ‘een eigen regeling’ op de mogelijkheid van de AvA om te besluiten tot intrekking van de aandelen (of het bij statutenwijziging verminderen van het bedrag van de aandelen). Nu de art. 2:99/208 BW en 2:100/209 BW een eigen regeling bieden voor kapitaalvermindering, hoeft de verhouding tussen het GK en het MK volgens Van der Grinten dus niet te worden bepaald volgens de algemene regel van art. 2:67/178 lid 4 BW.
Alternatieve benadering
4.3 De vraag kan overigens worden gesteld of het wel juist is om – met Van Solinge & Nieuwe Weme (en voorheen in dezelfde zin Maeijer) en Van Schilfgaarde – te stellen dat het besluit tot kapitaalvermindering dat in strijd met art. 2:67/178 lid 4 BW is genomen ab initio nietig is. 16 Immers, zo’n besluit wordt pas van kracht na verloop van de verzettermijn zonder dat verzet is aangetekend of een aangetekend verzet is opgeheven (zie ook hiervoor onder 1.2). Het lijkt juister om het rechtsgevolg van dat besluit als nietig te kwalificeren. In de praktijk levert de “heersende leer” nogal wat rechtsonzekerheid op en brengt zij uitvoeringsproblemen met zich mee. Het is toch vaak zo dat de hoogte van GK en het MK zodanig zijn dat de statutenwijziging waarbij het MK wordt verlaagd pas van kracht kan worden per het moment waarop de kapitaalvermindering van kracht wordt, dus na verloop van de verzettermijn (aangezien de 1/5e ratio, ook tijdens de verzettermijn in acht moet worden genomen). Volgens de leer van Van Solinge & Nieuwe Weme en Van Schilfgaarde zou dit dan betekenen dat in al die gevallen de besluiten van de AvA in ieder geval gedurende de gehele verzettermijn nietig zouden zijn. Dat lijkt een onhoudbare stelling want dat zou betekenen dat een – in eerste aanleg – nietig besluit van de AvA bij het handelsregister ter inzage zou worden gelegd. Art. 2:99/208 BW en 2:100/209 BW lijken er toch niet vanuit te gaan dat een nietig besluit zal worden gedeponeerd. 17 Naar mijn mening zou het betreffende besluit dan ook niet nietig moet zijn, maar zou het zo moeten zijn dat dit – zoals eerder gemeld – nog geen rechtsgevolg heeft. Aan de betreffende kapitaalvermindering kan nog geen uitvoering worden gegeven casu quo deze kan nog niet van kracht worden totdat de statuten zodanig worden gewijzigd dat het MK alsnog wordt verlaagd zodat weer aan de 1/5e ratio wordt voldaan.
V. Jurisprudentie
De rechter heeft zich niet over de hiervoor gestelde vragen uitgelaten, maar alleen over de uitgifte van aandelen in een B.V. boven de grens van het MK.18 Daarbij oordeelde het Hof Amsterdam dat het betreffende besluit tot uitgifte nietig was en, als gevolg daarvan, de daaropvolgende uitgifte ook.
VI. Bekrachtiging?
6.1 Als, conform de “heersende leer”, aangenomen wordt dat het besluit tot kapitaalvermindering tot onder de grens van 1/5e van het MK nietig is, moet gekeken worden naar mogelijke alternatieven om het besluit tot kapitaalvermindering toch rechtsgeldig te laten zijn.
I. Bekrachtiging ex art. 2:14 lid 2 BW?
6.2 Als het besluit tot kapitaalvermindering onder de grens van 1/5e van het MK al nietig is, dan zou dat zo zijn vanwege de strijd met een wettelijke bepaling en niet doordat het niet is genomen met inachtneming van een voorgeschreven handeling. Een bekrachtiging van het besluit op grond van art. 2:14 lid 2 BW is dan ook niet aan de orde.
II. Bekrachtiging ex art. 3:58 BW
6.3 In art. 3:58 BW is een algemene regeling met betrekking tot bekrachtiging (ofwel: “convalescentie”) opgenomen.
Bekrachtiging in de zin van art. 2:14 lid 2 BW is een rechtshandeling; convalescentie ex art. 3:58 BW voltrekt zich van rechtswege door het intreden van een rechtsfeit, waardoor alsnog aan het ontbrekende wettelijke vereiste wordt voldaan. Huizink noemt als voorbeeld van een nietige rechtshandeling die volgens art. 3:58 BW kan worden bekrachtigd een besluit tot verhoging van het GK van een B.V. of N.V. tot boven het MK; mijns inziens geldt dit ook voor het omgekeerde: verlaging van het GK tot onder 1/5 van het MK.19
Hiervoor onder 3.5 is al geconstateerd dat art. 2:67/178 lid 4 BW niet kan worden beschouwd als een bepaling van openbare orde. Deze constatering is mede van belang bij de vraag of het besluit tot kapitaalvermindering kan worden bekrachtigd. Bekrachtiging van een rechtshandeling die in strijd is met de openbare orde is immers niet mogelijk.
In casu bestaat (althans conform de heersende leer) de rechtshandeling uit het besluit tot kapitaalvermindering en is de statutenwijziging die nodig is om het MK te verminderen, één van de wettelijke vereisten. Dit betekent dat door alsnog de statuten te wijzigen en wel zodanig dat het GK ten minste 1/5e van het MK zal bedragen, het nietige besluit is bekrachtigd in de zin van art. 3:58 BW, mits alle onmiddellijk belanghebbenden die zich op dit gebrek hadden kunnen beroepen, in de tussen de handeling en de vervulling van het vereiste liggende tijdsruimte de handeling als geldig hebben aangemerkt. 20 Deze belanghebbenden zijn met name de crediteuren. Uit het feit dat geen verzet te blijkt zijn aangetekend tegen de voorgenomen kapitaalvermindering kan worden afgeleid dat zij het besluit tot kapitaalvermindering als geldig hebben aangemerkt.
6.4 Ook al zegt de wet dat niet uitdrukkelijk, de aanvankelijk nietige rechtshandeling wordt, volgens de meeste schrijvers, alsnog – en wel met terugwerkende kracht tot het moment waarop de aanvankelijk ongeldige rechtshandeling werd verricht – geldig.21 In deze zin ook Dumoulin die er op wijst dat art. 3:58 BW er toe leidt dat aan de rechtshandeling terugwerkende kracht wordt verleend, zonder dat sprake is van een statutenwijziging met terugwerkende kracht.22 In de literatuur wordt wel verdedigd dat bekrachtiging niet altijd terugwerkende kracht dient te hebben.23 /24 Een statutenwijziging tot vermindering van het MK zou er toe kunnen strekken dat het eerdere besluit tot kapitaalvermindering ex tunc wordt geheeld, zodat het reeds genomen besluit tot kapitaalvermindering alsnog geldt als van kracht geworden na verloop van de verzettermijn.25
VII. Conclusies
7.1 Het door de AvA genomen besluit tot vermindering van het GK tot een omvang van minder dan 1/5e van het MK is volgens de heersende leer nietig omdat art. 2:67/178 lid 4 BW een bepaling van dwingend recht is.
7.2 Als wordt aangenomen dat het besluit tot kapitaalvermindering nietig is, kan het niet worden bekrachtigd op grond van art. 2:14 lid 2 BW. Een latere statutenwijziging – waarbij het MK alsnog zodanig wordt verlaagd dat het GK ten minste 1/5e van het MK bedraagt – houdt in een bekrachtiging op grond van art. 3:58 BW en wel met terugwerkende kracht tot na verloop van de verzettermijn (of – indien (een) schuldeiser(s) in verzet is/zijn gekomen – wanneer alle procedures over het verzet zijn afgerond).
7.3 Als ik mijn benadering onder 4.3 volg, leidt dit tot de conclusie dat niet het besluit tot kapitaalvermindering nietig is, maar dat dit nog geen rechtsgevolg heeft. Ook in dat geval zou het logische gevolg moeten zijn dat art. 3:58 BW toepassing vindt, wederom met als gevolg een bekrachtiging met terugwerkende kracht.26
** Mr. G.C. van Eck
* Met dank aan mr. J.A.M. ten Berg voor zijn kritische commentaar op een eerdere versie van dit artikel.
** Notaris te Rotterdam.
1. Dit probleem kan zich ook voordoen bij een kapitaalvermindering door middel van een verlaging van de nominale waarde van de geplaatste aandelen. In dat geval moeten de statuten echter in ieder geval worden gewijzigd en moet de notaris daarbij dan wel de plank misslaan.
2. MvT, Kamerstukken II, 2006-2007, 31.058, nr. 3, p. 39.
3. Handboek Van der Heijden/Van der Grinten, nr. 165.1, Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1992 en Asser/Maeijer, Van Solinge & Nieuwe Weme 2-II*, 2009, nr. 180 tot en met 189, Deventer: Kluwer 2009.
4. Ook de schuld van de B.V. aan de aandeelhouders terzake van een kapitaalvermindering ontstaat eerst na de voor kapitaalvermindering noodzakelijke statutenwijziging. Hoge Raad 10 maart 1995 (Robruks v. Gebr. Spanjersberg Beheer B.V.) NJ 1995/596.
5. De preadviezen die op 8 december 1978 door mr. J.H. Maschhaupt en mr. P.M. Storm zijn uitgebracht voor de gezamenlijke vergadering van de Vereeniging Handelsrecht en de Nederlandse Vereniging voor Europees recht.
6. Wet van 12 december 1985 houdende een regeling voor het kapitaal van de besloten vennootschap.
7. M.L. Lennarts en L.N. Schutte-Veenstra, Instituut voor Ondernemingsrecht, eindrapport ‘Versoepeling van het B.V.-kapitaalbeschermingsrecht’, 31 maart 2004, p. 48-49.
8. Expertgroep (H.J. de Kluiver, G.C. Rensen, J.A.M. ten Berg, M. Brink, P.J. Dortmond, G. van Solinge, A.J.S.M. Tervoort, W.J.M. van Veen en D.F.M.M. Zaman) ingesteld door de Minister van Justitie en de Staatssecretaris van Economische Zaken, ‘Vereenvoudiging en flexibilisering van het Nederlandse B.V.-recht’, 6 mei 2004, p. 94.
9. Daarnaast is in 2005 een derde rapport verschenen van dezelfde auteurs als het rapport dat hiervoor onder 3.2 is besproken. M.L. Lennarts en L.N. Schutte-Veenstra, Instituut voor Ondernemingsrecht, eindrapport ‘Alternatieve methoden voor kapitaalbescherming’, 18 augustus 2005. In opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) is aan de hand van rechtsvergelijking met andere landen een onderzoek ingesteld naar alternatieve methoden voor kapitaalbescherming. Aanleiding hiervoor was dat de huidige kapitaalbeschermingsbepalingen hun doel voorbij blijken te schieten zonder dat schuldeisers voldoende worden beschermd.
10. MvT, Kamerstukken II, 2006-2007, 31.058, nr. 3, p. 39.
11. Vgl W. Hugenholtz en W.H. Heemskerk, Hoofdlijnen van Nederlands burgerlijk procesrecht, ’s-Gravenhage
1998, nr. 211.
12. S.H.M.A. Dumoulin (“Besluitvorming in rechtspersonen”, Uitgave vanwege het Instituut voor Ondernemingsrecht Rijksuniversiteit Groningen, Deventer: Kluwer 1999, p. 72 e.v.) stelt ten aanzien van een besluit van de aandeelhouders dat, zonder statutaire grondslag, buiten vergadering is genomen (art. 2:238 BW) dat men – in een concreet geval – zou kunnen betogen dat het onredelijk is een beroep te doen op het vereiste van een statutaire grondslag teneinde (vanwege het ontbreken daarvan) de non-existentie ten aanzien van een besluit te weren. Men redeneert alsdan als volgt: een vereiste dat geen redelijk doel dient, beschermt geen redelijk belang. Zijns inziens is deze stelling om een aantal redenen problematisch te noemen. Men kan zijns inziens onder andere betwijfelen of art. 2:8 BW is geschreven om onredelijk geachte wettelijke bepalingen terzijde te stellen.
13. Asser/Maeijer, Van Solinge & Nieuwe Weme 2-II*, 2009, nr. 182., Deventer: Kluwer 2009 (zo ook: Asser/Maeijer 2-III, 2000 (tweede druk) nr.169, Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink 2000) en Van Schilfgaarde, “Van de B.V. en de N.V.” (vijftiende druk) (bewerkt door J. Winter), Deventer: Kluwer 2009, p. 107.
14. P. van Schilfgaarde, p. 103 (zie noot 13).
15. Handboek Van der Heijden/Van der Grinten, nr. 163 (zie noot 3).
16. Ook Huizink vraagt zich i.h.a. af waar de schending van bepaalde regelingen van kapitaal – en vermogensbeschermingsrecht toe leidt (Maar vernietigbaarheid respectievelijk nietigheid van wat eigenlijk?) J.B. Huizink in “Bekrachtiging en aanverwante rechtsfiguren” preadvies voor de jaarlijkse algemene ledenvergadering van de KNB 2003, Koninklijke Vermande 2003, p. 210.
17. Deze lezing van de kapitaalverminderingsprocedure strookt ook niet met de procedure die tot een aantal jaren geleden bij het Departement in acht moest worden genomen. De verklaring van geen bezwaar voor een eventueel noodzakelijke statutenwijziging in verband met de beoogde kapitaalverminderingsprocedure kon destijds namelijk pas worden aangevraagd indien gelijktijdig:
(i) het besluit van de AvA;
(ii) een kopie van de aankondiging in een landelijk verspreid dagblad; èn
(iii) de verklaring van het handelsregister dat het AvA-besluit gedurende twee maanden ter inzage heeft gelegen, werden overgelegd.
18. Hof Amsterdam 20 mei 1986, NJ 1987/733.
19. Huizink, p. 198 (zie noot 16).
20. Vermogensrecht, Losbladige Kluwer uitgave, deel 2, Deventer: Kluwer, Supplement 70, maart 2005, art. 58, aantekening 5 en 6.
21. MvA II, Parl. Gesch. 3, p. 250.
22. Dumoulin, p. 72 (zie noot 12).
23. Onder andere J. Hijma (“Nietigheid en vernietigbaarheid van rechtshandelingen”, Deventer: Kluwer 1998, p. 364 e.v.) neemt ten aanzien van de terugwerkende kracht een genuanceerd standpunt in. Onder meer stelt hij dat het al dan niet intreden van terugwerkende kracht afhangt van de rechtshandeling die tot bekrachtiging leidt. Indien deze rechtshandeling ertoe strekt de eerdere rechtshandeling ex tunc te helen, dan heeft deze handeling terugwerkende kracht.
24. Vermogensrecht, art. 58, aantekening 6. (zie noot 20).
25. Volledigheidshalve merk ik op dat het Hof Amsterdam in de uitspraak, waar onder VI. naar wordt verwezen, lijkt te zijn voorbijgegaan aan de mogelijkheid van bekrachtiging ex art. 3:58 BW. In de uitspraak wordt slechts vermeld dat het feit dat bij een latere statutenwijziging het MK alsnog werd verhoogd “geen verandering brengt” in de (status van de) eerdere uitgifte waarbij de grens van het MK werd overschreden.
26. In dat geval komt men niet meer aan art. 2:14 lid 2 BW toe en speelt alleen art. 3:58 BW een rol van betekenis.