STICHTINGSRUBRIEK
Moet een ANBI een nalatenschap aanvaarden onder het voorrecht van boedelbeschrijving?
1. Inleiding
In de praktijk worden goede doelen-organisaties (algemeen nut beogende instellingen) regelmatig benoemd tot erfgenaam. Als deze goede doelen voldoen aan de eisen die de belastingwetgeving daaraan stelt, zijn goede doelen over hun erfrechtelijke verkrijging geen erfbelasting verschuldigd (art. 5b AWR in verbinding met art. 32 lid 1 onder 3 SW 1956). Deze algemeen nut beogende instellingen worden doorgaans aangeduid als ANBI’s. Bestuurders van dergelijke ANBI’s hoort men wel eens zeggen:
‘wij hoeven geen verklaring van aanvaarding onder het voorrecht van boedelbeschrijving af te leggen, want in onze statuten staat dat wij een nalatenschap alleen maar kunnen aanvaarden onder het voorrecht van boedelbeschrijving’.[1]
De vraag die ik in dit artikel aan de orde stel is of dit juist is. Moet ondanks deze bepaling de ANBI de verklaring van aanvaarding onder het voorrecht van boedelbeschrijving afleggen ten einde niet geconfronteerd te worden met de gevolgen van zuivere aanvaarding van een nalatenschap en haar bestuurders met daaruit voortvloeiende bestuurdersaansprakelijkheid?
Maar wat als de statuten niet verplichten tot het aanvaarden van nalatenschappen onder het voorrecht van boedelbeschrijving? Hoeft het bestuur dan niets te doen? Op deze vraag zal ook kort worden ingegaan.
2. De aard van de statutaire bepaling betreffende beneficiaire aanvaarding
De statuten van rechtspersonen bevatten organisatieregels.[2] Deze regels strekken de rechtspersoon tot wet; afwijken hiervan is niet mogelijk, zelfs niet met instemming van alle betrokkenen, tenzij de wet anders bepaalt.[3] De statuten dienen in overeenstemming te zijn met de wet. Slechts als de wet afwijking toestaat, kan van de wet worden afgeweken. Dit is het algemene systeem van Boek 2 BW (art. 2:25 BW).
De eisen die art. 5b AWR aan een ANBI stelt, maken dat in Nederland uitsluitend verenigingen en stichtingen in aanmerking komen voor de status van ANBI. Echter, noch titel 2.2 BW (vereniging) noch titel 2.6 BW (stichting) bevat een bepaling ten aanzien van de aanvaarding van nalatenschappen. Weliswaar vinden wij in art. 2:30 BW de bepaling dat uitsluitend de vereniging waarvan de statuten zijn opgenomen in een notariële akte erfgenaam kan zijn (de zogenaamde vereniging met volledige rechtsbevoegdheid), maar deze bepaling heeft geen betekenis voor de aanvaarding van een nalatenschap en ook niet voor de gevolgen van het zijn van erfgenaam. Voor de wijze van aanvaarding van een nalatenschap door een ANBI bevat de wet dus geen specifieke bepalingen. Hoe moeten wij een bepaling dat de ANBI een nalatenschap slechts kan aanvaarden onder het voorrecht van boedelbeschrijving dan duiden?
Een dergelijke bepaling dient bezien te worden vanuit art. 2:9 BW. Art. 2:9 BW bepaalt dat elke bestuurder tegenover de rechtspersoon is gehouden tot een behoorlijke vervulling van zijn taken. Hiertoe behoort ook het naleven van statutaire bepalingen. Als de statuten bepalen dat een nalatenschap slechts kan worden verkregen onder het voorrecht van boedelbeschrijving betekent dat, dat de ANBI de nalatenschap niet anders mag aanvaarden dan onder het voorrecht van boedelbeschrijving. Anders gezegd, verzuimt het bestuur van de ANBI de verklaring tot aanvaarding onder het voorrecht van boedelbeschrijving af te leggen, dan handelt het bestuur in strijd met zijn statutaire plicht.
3. Aanvaarden van nalatenschappen in het algemeen
Erfgenamen kunnen kiezen tussen aanvaarding of verwerping van de nalatenschap (art. 4:190 lid 1 BW). De aanvaarding kan zuiver zijn of onder het voorrecht van boedelbeschrijving. Wil een ANBI erfgenaam zijn, dan dient zij de nalatenschap te aanvaarden. Hierbij geldt uiteraard, net als voor andere erfgenamen, dat de nalatenschap als aanvaard geldt, als aanvaardingshandelingen zijn verricht.[4] De aanvaarding kan zuiver zijn of onder het voorrecht van boedelbeschrijving. Als een erfgenaam onder het voorrecht van boedelbeschrijving wil aanvaarden, dient deze erfgenaam de daartoe strekkende verklaring af te leggen ter griffie van de rechtbank van het sterfhuis (art. 4:191 BW). Als deze verklaring van aanvaarding onder het voorrecht van boedelbeschrijving niet tijdig, d.w.z. voordat aanvaardingshandelingen zijn verricht, wordt afgelegd, geldt dat de erfgenaam de nalatenschap zuiver heeft aanvaard. Ten overvloede kan worden opgemerkt dat het bestuur van een ANBI geen wettelijk vertegenwoordiger is in de zin van art. 4:193 BW. Van ‘automatische’ aanvaarding onder het voorrecht van boedelbeschrijving als de daartoe strekkende verklaring niet binnen drie maanden is afgelegd kan dus geen sprake zijn.
4. De gevolgen van het zuiver aanvaarden door de ANBI
Als de ANBI een nalatenschap zuiver aanvaardt, is zij erfgename net als ieder ander. Dit betekent onder meer dat, voor zover zij daarvoor aansprakelijk is,[5] de schulden van de nalatenschap op de goederen van de ANBI die tot haar overige vermogen behoren, kunnen worden verhaald (art. 4:184 lid 2 aanhef en onder a BW). Zonder aanvaarding onder het voorrecht van boedelbeschrijving is daarmee het gehele vermogen van de ANBI uitwinbaar voor schulden van de nalatenschap.[6] Hoe dit vermogen verkregen is, is daarbij niet van belang. Het gevolg kan dus zijn dat de middelen die een ANBI heeft verkregen uit lijfrenteovereenkomsten en andere schenkingen, collectes, subsidies etc. aangewend dienen te worden ter delging van de schulden van een erflater. Kortom, onder omstandigheden kan dit zelfs leiden tot het faillissement van de ANBI. De ANBI — of de curator in het faillissement — zal het daar niet bij willen laten zitten.
5. De aansprakelijkheid van de bestuurders ten opzichte van de ANBI
Zoals hiervoor al geschreven, het bestuur is gehouden de statuten na te leven. Besturen is een collectieve taak. Uitgangspunt van art. 2:9 BW is, dat als een taak niet is opgedragen aan een specifieke bestuurder, deze taak rust op alle bestuurders tezamen. Het gevolg hiervan is, dat onbehoorlijk bestuur van één bestuurder, leidt tot onbehoorlijk bestuur van het gehele bestuur, dus alle bestuurders tezamen. In beginsel bestaat aansprakelijkheid voor onbehoorlijk bestuur. Wat is onbehoorlijk bestuur dan? De basis voor de vraag wat heeft te gelden als onbehoorlijk bestuur is gelegd in HR 10 januari 1997, NJ 1997/360 (Staleman/Van de Ven). Het uitgangspunt is hoe een redelijk bekwame en voor zijn taak toegeruste bestuurder in de gegeven omstandigheden zou handelen. Deze norm geldt ook voor de bestuurder van een vrijwilligersorganisatie.[7] Bestuurders zijn niet voor elk onbehoorlijk bestuur aansprakelijk. Dit is pas het geval als een bestuurder een ernstig persoonlijk verwijt kan worden gemaakt. Voor de vraag of er sprake is van een ‘ernstig persoonlijk verwijt’ zijn de omstandigheden van het geval doorslaggevend. Als bestuurdersaansprakelijkheid voor één of meer bestuurders — en daarmee voor het gehele bestuur — eenmaal is vastgesteld, bestaat voor de individuele bestuurders nog de disculpatiemogelijkheid uit art. 2:9 lid 2 BW voor het geval — mede gelet op de aan anderen toebedeelde taken — aan de desbetreffende bestuurder geen ernstig persoonlijk verwijt valt te maken en hij niet nalatig is in het treffen van maatregelen om de gevolgen van onbehoorlijk bestuur af te wenden.
De omstandigheid dat gehandeld is in strijd met statutaire bepalingen die de rechtspersoon beogen te beschermen, wordt als een zwaarwegende omstandigheid aangemerkt, die in beginsel de aansprakelijkheid van de bestuurder op grond van art. 2:9 BW vestigt.[8]
Het zuiver aanvaarden van een nalatenschap kan de bestuurders van een ANBI daarmee zwaar op de maag komen te liggen als de statuten aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving voorschrijven en de bestuurders verzuimen de daartoe strekkende verklaring tijdig af te leggen.
De vraag die open blijft is of bestuurders gevrijwaard worden als de statuten niet de eis bevatten dat een nalatenschap slechts aanvaard kan worden onder het voorrecht van boedelbeschrijving. Deze vraag zal doorgaans ontkennend beantwoord dienen te worden. De afwezigheid van een plicht tot aanvaarding onder het voorrecht van boedelbeschrijving maakt niet dat het bestuur zondermeer zuiver kan aanvaarden. Bij bestuurdersaansprakelijkheid geldt immers wat de redelijk bekwame en voor zijn taak toegeruste bestuurder zou hebben gedaan. In zijn algemeenheid kan hieronder geschaard worden voorkomen van financiële verplichtingen die in omvang niet zijn te voorzien. De aanvaarding van een nalatenschap leidt in potentie tot een dergelijke financiële verplichting. Verstandige bestuurders zullen een nalatenschap dus altijd aanvaarden onder het voorrecht van boedelbeschrijving. Mochten de statuten daartoe niet dwingen dan zal van daadwerkelijke aansprakelijkheid van de bestuurders echter pas sprake zijn als hen een ernstig verwijt gemaakt kan worden. Of daarvan sprake is, valt op voorhand niet te zeggen.
De aansprakelijkheid van de bestuurders ten opzichte van de ANBI eindigt bij het verlenen van decharge aan het bestuur voor het gevoerde beleid en de uitvoering daarvan. Ook de faillissementscurator is gebonden aan eenmaal verleende decharge. De decharge dient dan wel te zijn verleend door het daartoe bevoegde orgaan op basis van bekendheid met de handelingen waarvoor decharge wordt verleend.[9]
Helaas voor de bestuurders, zelfs met verleende decharge is de kous niet af. Als de bestuurders niet aansprakelijk zijn jegens de ANBI zelf, wil dat nog niet zeggen dat zij niet aansprakelijk zijn jegens derden.
6. De aansprakelijkheid van bestuurders ten opzichte van derden als gevolg van zuivere aanvaarding
Onder omstandigheden kunnen bestuurders van een rechtspersoon op grond van art. 6:162 BW (onrechtmatige daad) aansprakelijk zijn jegens derden. Hier wil ik kort ingaan op de vraag of een dergelijke aansprakelijkheid ook kan gelden voor bestuurders die een nalatenschap zuiver hebben aanvaard: kunnen zij aansprakelijk zijn ten opzichte van derden als ten gevolge van schulden de aanvaarde nalatenschap negatief blijkt te zijn?
Om te beginnen zou het zomaar kunnen dat door het aanvaarden van een negatieve nalatenschap, de ANBI niet kan voldoen aan haar verplichtingen. Zo stellen subsidiënten doorgaans eisen aan de besteding van subsidies. Als subsidiegelden dienen te worden aangewend om schulden van een aanvaarde nalatenschap te voldoen, worden de subsidieregels geschonden en kan een terugbetalingsverplichting van de subsidie ontstaan. Als de ANBI niet in staat is deze subsidie terug te betalen, is de ANBI in gebreke. Onder omstandigheden zou in een faillissement de curator een zogenoemde Peeters q.q./Gatzen-vordering kunnen instellen tegen de bestuurders.[10] Bij een dergelijke vordering treedt de faillissementscurator op namens de gezamenlijke schuldeisers. Ook voor de Peeters q.q./Gatzen-vordering geldt de eis van ‘ernstig persoonlijk verwijt’ voor de bestuurders.[11]
Hoewel dit misschien niet zo snel het geval zal zijn, is het denkbaar dat onder omstandigheden de rechtspersoon zijn status als ANBI verliest. In dat geval zou het kunnen zijn dat alsnog erf- of schenkbelasting verschuldigd is over verkrijgingen uit het verleden.[12] Ook hierdoor zou een cascade van gebeurtenissen kunnen plaatsvinden die tot bestuurdersaansprakelijkheid leidt.
7. Conclusie
Als de statuten van een ANBI de bepaling bevatten dat een nalatenschap slechts kan worden aanvaard onder het voorrecht van boedelbeschrijving, dan betekent dit dat het bestuur verplicht is tot het aanvaarden van de nalatenschap onder dit voorrecht. Als het bestuur verzuimt de verklaring van aanvaarding onder het voorrecht van boedelbeschrijving tijdig af te leggen, gelden voor de ANBI de zelfde regels als voor alle andere erfgenamen. Als de nalatenschap negatief blijkt te zijn, kunnen de schuldeisers van de nalatenschap zich verhalen op het gehele vermogen van de ANBI, ongeacht de herkomst van dit vermogen. Voor de schade die de ANBI hierdoor lijdt kunnen de bestuurders onder omstandigheden aansprakelijk zijn. Gezien de functie van ANBI dient het bestuur van een ANBI extra voorzichtig om te springen met het vermogen van de ANBI. Persoonlijke aansprakelijkheid ligt dan ook steeds op de loer bij te lichtvaardig handelen. Als de statuten van een ANBI de bepaling bevatten dat de instelling nalatenschappen slechts kan aanvaarden onder voorrecht van boedelbeschrijving, is sprake van onbehoorlijk bestuur indien dit voorschrift wordt genegeerd. Van daadwerkelijke aansprakelijkheid is dan sprake indien de bestuurders een ernstig persoonlijk verwijt gemaakt kan worden. In situaties als hier bedoeld, zal dit doorgaans het geval zijn.
Maar zelfs als de statuten geen voorschrift bevatten nalatenschappen uitsluiten te aanvaarden onder het voorrecht van boedelbeschrijving, maakt dat niet dat bestuurders gevrijwaard blijven van bestuurdersaansprakelijkheid. De algemene norm voor bestuurdersaansprakelijkheid is wat een redelijk bekwame en voor zijn taak toegeruste bestuurder zou hebben gedaan. Een dergelijke bestuurder zou volgens mij altijd kiezen voor aanvaarding onder het voorrecht van boedelbeschrijving. Slechts in een uitzonderingssituatie geldt het tegendeel.
Tot slot, zelfs als de ANBI de bestuurder niet zou aanspreken wegens het verzuim van aanvaarding onder het voorrecht van boedelbeschrijving, dan zou een individuele schuldeiser dat misschien nog kunnen. Of, en deze kans is groter, de faillissementscurator met een zogenoemde Peeters q.q./Gatzen-vordering.
Mr. T.F.H. Reijnen*
* Verbonden aan het Centrum voor Notarieel Recht van de Radboud Universiteit Nijmegen en een notarieel advieskantoor te Amsterdam.
[1] Zo luidt art. 3 lid 2 van de statuten van de Nederlandse Hartstichting: ‘Erfstellingen kunnen niet anders worden aanvaard dan onder het voorrecht van boedelbeschrijving’. In de statuten van Het Nederlandse Rode Kruis is in art. 45 lid 1 onder c bepaald dat: ‘een nalatenschap uitsluitend kan worden aanvaard onder het voorrecht van boedelbeschrijving’. Voor de duidelijkheid, deze bepalingen worden aangehaald als voorbeelden. Naar mijn weten aanvaarden zowel de Nederlandse Hartstichting als Het Nederlandse Rode Kruis in de praktijk nalatenschappen uitsluitend onder het voorrecht van boedelbeschrijving.
[2] Asser/Van der Grinten & Maeijer 2-II 1997/480.
[3] Vgl. Asser/Van der Grinten & Maeijer 2-II 1997/37, J.A.M. ten Berg, preadvies KNB 2002, p. 169 en E.J.J. van der Heijden/ W.C.L. van der Grinten, Handboek voor de naamloze en de besloten vennootschap, dertiende druk bewerkt door P.J. Dortmond (red.), Deventer: Kluwer 2013, nr. 149.
[4] Zie hierover Handboek Erfrecht (2011) L.C.A. Verstappen, nr. XII.2.2 en Asser/Perrick 4 2013/520. Uit de jurisprudentie en de literatuur blijkt dat snel aanvaardingshandelingen zijn verricht. Voor een recent overzicht van de jurisprudentie en literatuur zie het rapport ‘Erven zonder financiële zorgen?!’ Een verkenning naar meer bescherming van erfgenamen door een kleine ingreep in het erfrecht, Centrum voor Notarieel Recht van de Radboud Universiteit Nijmegen en Netwerk Notarissen, oktober 2012, p. 30-35.
[5] De aansprakelijkheid is niet voor alle schulden gelijk. Zie daarover W.D. Kolkman Schulden der nalatenschap, (diss. Groningen), Deventer: Kluwer 2006, met name paragraaf 2.2 en 2.3..
[6] Art. 4:184 lid 2 aanhef en letter a BW bepalen dat een erfgenaam verplicht is een schuld der nalatenschap ten laste van zijn eigen vermogen te voldoen tenzij hij de nalatenschap heeft aanvaard onder het voorrecht van boedelbeschrijving.
[7] T.F.H. Reijnen, Art. 2:9 BW geldt ook voor een vrijwilliger als bestuurder, JBN 2012 (11) 55.
[8] HR 29 november 2002, NJ 2003, 455; JOR 2003/2, m.nt. Bartman (Berghuizer Papierfabriek).
[9] Zie ook Asser/Rensen 2-III* 2012/168 en HR 25 juni 2010, NJ 2010/373.
[10] De vordering is genoemd naar HR 14 januari 1983, NJ 1983/597 (Peeters q.q./Gatzen).
[11] HR 23 mei 2014, NJ 2014/325.
[12] Vgl. HR 17 februari 2012, NTFR 2012/425.