STICHTINGSRUBRIEK
Mede-eigendom, mandeligheid en erfdienstbaarheden: enkele notities over het Zwitserse zakenrecht
- Inleiding
Het Zwitserse Zivilgesetzbuch (ZGB) is (onder andere) voor wat betreft het zakenrecht per 1 januari 2012 fors gewijzigd.
Zie hier de aanleiding om dat recht te bestuderen. Al snel wordt dan duidelijk dat een aantal ideeën wordt aangereikt waar onze praktijk voor wat betreft mede-eigendom, mandeligheid en erfdienstbaarheden – nadat onze wetgever heeft gesproken – haar voordeel mee kan doen. Incidenteel – vooral als dat tot nog mooiere wettelijke uitgangpunten kan leiden – zal ik verwijzen naar wetgeving en rechtspraak in een aantal andere landen.
- Mede-eigendom
2.1. Vorderen van verdeling
Bij ons kan het vorderen van verdeling bij overeenkomst tussen de deelgenoten voor een periode van vijf jaar worden uitgesloten (art. 3:178 lid 5 BW).
De beperking tot die vijf jaar doet zich in de praktijk voelen indien – bijvoorbeeld – kinderen samen van hun ouders een beleggingspand geschonken krijgen. Veelal bestaat de wens om een dergelijk object voor langere tijd gezamenlijk te exploiteren. Om de vijf jaar zou de afspraak (tot het niet mogen vorderen van verdeling) hernieuwd moeten worden. Ook voor de ontwikkeling van “time share” wordt die vijfjaarsperiode wel gezien als een rem op de ontwikkeling.[1] In Zwitserland kan men sinds 1 januari 2012 bij overeenkomst het vorderen van verdeling voor vijftig jaar uitsluiten (art. 650 Abs. 2 ZGB).[2] Deze periode is vooral in verband met “Time share” verlengd (was dertig jaar). Zie overigens ook § 749 Abs. 2 BGB waarin aan de deelgenoten de bevoegdheid tot uitsluiting van de vordering tot verdeling voor altijd wordt toegekend. Ik zou willen pleiten voor afschaffing van de vijfjaarsperiode. Een langere periode zou overeengekomen moeten kunnen worden. Laten wij aansluiten bij het BGB. De praktijk zal wel weten op dit punt tot goede en bij de situatie passende afspraken te komen.
2.2. Beheer
De deelgenoten samen zijn bevoegd tot het verrichten van beheersdaden (art. 3:170 leden 2 en 3 BW). Iedere mede-eigenaar afzonderlijk is bevoegd – “zo nodig” – die handelingen die dienen tot gewoon onderhoud of tot behoud van de zaak “en in het algemeen handelingen die geen uitstel kunnen lijden” te verrichten (art. 3:170 lid 1 BW).
De deelgenoten kunnen afspraken maken over beheer en onderhoud van de gemeenschappelijke zaak (art. 3:168 lid 1 en art. 3:170 lid 2 BW). Voor de totstandkoming van een dergelijke regeling is medewerking van alle deelgenoten vereist.[3] In de regeling zou kunnen worden bepaald dat wijziging bij meerderheid van stemmen mogelijk is.[4]
Een meer genuanceerde en uitgebreide benadering treffen wij aan in de art. 647 tot en met 647e ZGB. Ik laat deze artikelen hier woordelijk volgen:
“1. Die Miteigentümer können eine von den gesetzlichen Bestimmungen abweichende Nutzungs- und Verwaltungsordnung vereinbaren und darin vorsehen, dass diese mit Zustimmung der Mehrheit aller Miteigentümer geändert werden kann.
1 bis. Eine Änderung von Bestimmungen der Nutzungs- und Verwaltungsordnung über die Zuteilung ausschliesslicher Nutzungsrechte bedarf zudem der Zustimmung der direkt betroffenen Miteigentümer.
- Nicht aufheben oder beschränken können sie die jedem Miteigentümer zustehenden Befugnisse:
- zu verlangen, dass die für die Erhaltung des Wertes und der Gebrauchsfähigkeit der Sache notwendigen Verwaltungshandlungen durchgeführt und nötigenfalls vom Gericht angeordnet werden;
- von sich aus auf Kosten aller Miteigentümer die Massnahmen zu ergreifen, die sofort getroffen werden müssen, um die Sache vor drohendem oder wachsendem Schaden zu bewahren.” (art. 647 ZGB).
“1. Zu den gewöhnlichen Verwaltungshandlungen ist jeder Miteigentümer befugt, insbesondere zur Vornahme von Ausbesserungen, Anbau- und Erntearbeiten, zur kurzfristigen Verwahrung und Aufsicht sowie zum Abschluss der dazu dienenden Verträge und zur Ausübung der Befugnisse, die sich aus ihnen und aus den Miet-, Pacht- und Werkverträgen ergeben, einschliesslich der Bezahlung und Entgegennahme von Geldbeträgen für die Gesamtheit.
- Mit Zustimmung der Mehrheit aller Miteigentümer kann die Zuständigkeit zu diesen Verwaltungshandlungen unter Vorbehalt der Bestimmungen des Gesetzes über die notwendigen und dringlichen Massnahmen anders geregelt werden.” (art. 647a ZGB).
“1. Mit Zustimmung der Mehrheit aller Miteigentümer, die zugleich den grösseren Teil der Sache vertritt, können wichtigere Verwaltungshandlungen durchgeführt werden, insbesondere die Änderung der Kulturart oder Benutzungsweise, der Abschluss und die Auflösung von Miet- und Pachtverträgen, die Beteiligung an Bodenverbesserungen und die Bestellung eines Verwalters, dessen Zuständigkeit nicht auf gewöhnliche Verwaltungshandlungen beschränkt ist.
- Vorbehalten bleiben die Bestimmungen über die notwendigen baulichen Massnahmen.” (art. 647b ZGB).
“Unterhalts-, Wiederherstellungs- und Erneuerungsarbeiten, die für die Erhaltung des Wertes und der Gebrauchsfähigkeit der Sache nötig sind, können mit Zustimmung der Mehrheit aller Miteigentümer ausgeführt werden, soweit sie nicht als gewöhnliche Verwaltungshandlungen von jedem einzelnen vorgenommen werden dürfen.” (art. 647c ZGB).
“1. Erneuerungs- und Umbauarbeiten, die eine Wertsteigerung oder Verbesserung der Wirtschaftlichkeit oder Gebrauchsfähigkeit der Sache bezwecken, bedürfen der Zustimmung der Mehrheit aller Miteigentümer, die zugleich den grösseren Teil der Sache vertritt.
- Änderungen, die einem Miteigentümer den Gebrauch oder die Benutzung der Sache zum bisherigen Zweck erheblich und dauernd erschweren oder unwirtschaftlich machen, können nicht ohne seine Zustimmung durchgeführt werden.
- Verlangt die Änderung von einem Miteigentümer Aufwendungen, die ihm nicht zumutbar sind, insbesondere weil sie in einem Missverhältnis zum Vermögenswert seines Anteils stehen, so kann sie ohne seine Zustimmung nur durchgeführt werden, wenn die übrigen Miteigentümer seinen Kostenanteil auf sich nehmen, soweit er den ihm zumutbaren Betrag übersteigt.” (art 647d ZGB).
“1. Bauarbeiten, die lediglich der Verschönerung, der Ansehnlichkeit der Sache oder der Bequemlichkeit im Gebrauch dienen, dürfen nur mit Zustimmung aller Miteigentümer ausgeführt werden.
- Werden solche Arbeiten mit Zustimmung der Mehrheit aller Miteigentümer, die zugleich den grösseren Teil der Sache vertritt, angeordnet, so können sie auch gegen den Willen eines nicht zustimmenden Miteigentümers ausgeführt werden, sofern dieser durch sie in seinem Nutzungs- und Gebrauchsrecht nicht dauernd beeinträchtigt wird, und die übrigen Miteigentümer ihm für eine bloss vorübergehende Beeinträchtigung Ersatz leisten und seinen Kostenanteil übernehmen.” (art. 647e ZGB).
Ik zou mij kunnen voorstellen dat onze wetgever hier nog eens naar kijkt. Besluitvorming bij meerderheid – op wettelijke basis (dus zonder daartoe strekkende overeenkomst) – lijkt mij in veel gevallen zeer wenselijk. Unanimiteit – als uitgangspunt – is te streng. De benadering zou globaal als volgt moeten zijn:
- Sommige bevoegdheden (“handelingen dienende tot gewoon onderhoud of tot behoud van een gemeenschappelijk goed, en in het algemeen handelingen die geen uitstel kunnen lijden) komen toe aan de afzonderlijke deelgenoten. Art 3:170 lid 1 BW lijkt mij een juiste bepaling;
- Veel – de meeste – bevoegdheden strekkende tot beheer worden bij wet verleend aan de meerderheid van de deelgenoten. Ik kan mij wel voorstellen dat wordt geëist dat deze meerderheid ook “zugleich den grösseren Teil der Sache vertritt”. Art. 3:170 lid 2 BW moet worden aangepast;
- In afwijking van het vorenstaande komt een beperkt aantal bevoegdheden toe aan alle deelgenoten tezamen (bijvoorbeeld het verrichten van werkzaamheden die alleen dienen tot “Verschönerung” of “Ansehlichkeit”, maar ook het aangaan van huur-/pachtovereenkomsten en de wijziging van het gebruik van de gemeenschappelijke zaak). Ik merk hierbij op dat ook wijziging van de bestemming van de gemeenschappelijke zaak altijd de instemming van alle deelgenoten eist.
Afwijking van de wettelijke regels zou overigens steeds mogelijk moeten zijn.
- Mandeligheid
3.1. Inleiding: appartementsrechten en beperkte rechten
Beperkte rechten en appartementsrechten kunnen als “erf” in de zin van art. 5:60 BW worden aangemerkt. Dat is de gangbare opvatting. Problemen ontstaan indien het beperkte recht eindigt of de splitsing wordt opgeheven: waar blijft het aandeel in de mandelige zaak? Ik heb eerder mogelijke oplossingen voor de situatie die dan ontstaat, aangereikt.[5] De betere oplossing komt uit Zwitserland.
3.2. De Zwitserse oplossing
De kern van de oplossing is gelegen in art. 655a ZGB. Daarin wordt bepaald:
“1. Ein Grundstück kann mit einem anderen Grundstück derart verknüpft werden, dass der jeweilige Eigentümer des Hauptgrundstücks auch Eigentümer des dazugehörenden Grundstücks ist. Dieses teilt das rechtliche Schicksal des Hauptgrundstücks und kann nicht gesondert veräussert, verpfändet oder belastet werden.
- Erfolgt die Verknüpfung zu einem dauernden Zweck, so können das gesetzliche Vorkaufsrecht der Miteigentümer und der Aufhebungsanspruch nicht geltend gemacht werden.”
Op grond van Absatz 1 kan een mede-eigenaar van een perceel grond zijn mede-eigendomsaandeel verbinden aan een privé onroerende zaak. Ook alle mede-eigenaren kunnen hier voor kiezen. Dit betekent dat een gemeenschap zowel “vrije“ als “gebonden“ aandelen kan kennen.
Op grond van art. 650 Abs. 1 ZGB kunnen de gezamenlijke mede-eigenaren een onroerende zaak bestemmen tot een “dauerenden Zweck”. Dit heeft tot gevolg dat het vorderen van verdeling niet meer mogelijk is. Er ontstaat een zogenaamde “Zwangsgemeinschaft”. De aandelen in die gemeenschap kunnen op grond van art. 655a Abs. 2 ZGB worden verbonden aan afzonderlijke erven (ook hier is een combinatie van “vrije” en “gebonden” aandelen mogelijk).[6]
Mandeligheid zou derhalve zowel losse als gebonden mede-eigendomsaandelen moeten kunnen omvatten. De problematiek zoals die hiervoor onder 3.1. geschetst wordt dan redelijk eenvoudig.
Er zijn natuurlijk meer situaties denkbaar waarin het wenselijk is – met name met het oog op mogelijke toekomstige (gefaseerde) bouwontwikkelingen en al dan niet tijdelijk – een gemeenschap te hebben met zowel vaste als losse aandelen.
- Erfdienstbaarheden
4.1 Inleiding
In Zwitserland worden erfdienstbaarheden geregeld in art.730 e.v. ZGB.[7] Een drietal elementen uit die regeling wordt hierna besproken.
4.2. Twee onroerende zaken?
Voor het bestaan van erfdienstbaarheden zijn twee onroerende zaken vereist die niet toebehoren aan dezelfde eigenaar.
Aldus de heersende leer (zie ook art. 721 lid 1 BW (oud)).[8] Het Oostenrijkse OGH[9] merkt op:
“Der in der Lehre geäußerte Wunsch nach einer Eigentümerdienstbarkeit könnte nur vom Gesetzgeber erfüllt werden”.[10]
Ook de Engelse “Law Commission” (“Making Land Work: the law commission’s recommendations on easements, covenants and profits a prendre”, juni 2011, p. 4, p. 16-17 en p. 83 e.v.) acht het wenselijk dat de mogelijkheid wordt gecreëerd dat ook een eigenaar van twee erven erfdienstbaarheden over en weer kan vestigen. Zwitserland kent deze zogenaamde “Eigentümerdienstbarkeiten” al. In art. 733 ZGB wordt bepaald:
“Der Eigentümer ist befugt, auf seinem Grundstück zugunsten eines andern ihm gehörenden Grundstückes eine Dienstbarkeit zu errichten.”[11]
Op grond van BGH 1 juli 2011, V ZB 271/10 wordt wel aangenomen dat ook in Duitsland thans deze zogenaamde “Eigentümerdienstbarkeiten” te allen tijde gevestigd kunnen worden.[12] Zie over de theoretische inbedding van deze figuur de recente dissertatie van Mollema.[13]
Voor de bouwpraktijk lijkt mij deze mogelijkheid een zegen. De problematiek zoals die al eerder door Van Kerkhoff (Buurwegen contra erfdienstbaarheden, Waarvan Akte, Deventer 1966: Kluwer) is geschetst (onjuiste vestiging en over elkaar buitelende erfdienstbaarheden (ingeval van bijvoorbeeld een brandgang)) wordt voorkomen.
4.3. Vermelding van erfdienstbaarheden in kadastrale boekhouding
Erfdienstbaarheden worden gevestigd door middel van een notariële akte en inschrijving van een afschrift van die akte in de openbare registers.
Een afschrift van de akte van vestiging wordt ingeschreven in het register hypotheken 4 van de Dienst voor het Kadaster en de Openbare Registers (hierna: Kadaster). Ingevolge het bepaalde in art. 48 lid 1 onder b Kadw worden de openbare registers niet door de basisregistratie kadaster ontsloten voor zover het gaat om rechthebbenden op erfdienstbaarheden. Ingevolge art. 48 lid 2 onder c Kadw dient uit de basisregistratie kadaster van de aanwezigheid van erfdienstbaarheden (maar dan alleen ten aanzien van een dienend erf) te blijken. Vervolgens wordt uit lid 2 jo lid 7 van dit artikel duidelijk dat – nu het bestuur van het Kadaster geen regeling als in laatstgemeld lid bedoeld, heeft opgesteld – uit de basisadministratie buitengewoon weinig blijkt van erfdienstbaarheden [14] Uit het Meerjarenbeleidsplan van het Kadaster 2013-2017 (gedateerd 12 november 2012), nr. 4.1, blijkt dat het Kadaster werkt aan een verdere “implementatie van de erfdienstbaarhedenregistratie”.
Ook hier kan Zwitserland ons de weg wijzen: (a) uit de basisregistratie kadaster zou, naar mijn oordeel, moeten blijken van de aanwezigheid van een erfdienstbaarheid (zowel bij het heersende als het dienende erf), aan de hand van “Stichwörter” (zie art. 98 Grundbuchverordnung (GBV)) en (b) in de notariële akte wordt iedere erfdienstbaarheid nader aangeduid met een daartoe uit een door het kadaster opgestelde lijst gekozen “Stichwort” (recht van weg; recht van overbouwing enz).
4.4. Tenietgaan van erfdienstbaarheden
Ten principale zou naar mijn oordeel moeten gelden dat een erfdienstbaarheid eindigt indien en zodra geen (objectief of subjectief) voordeel (voor het navolgende is de aard van dat voordeel niet van belang) meer aanwezig is.[15]
Art. 5:79 BW is van toepassing indien tijdens het bestaan van een erfdienstbaarheid niet meer aan het “ten behoeve van criterium” (zie art. 5:709 BW) wordt voldaan: opheffing kan dan gevorderd worden. Dit blijkt in de praktijk een drempel en past ook niet bij het belang dat (initieel) wordt gehecht aan het criterium. Kortom de regel zou moeten zijn: “zonder (subjectief of objectief) nut geen erfdienstbaarheid”. Wat dan resteert, is de praktische uitwerking van deze regel. Hoe laten wij deze erfdienstbaarheden uit de openbare registers verdwijnen? Dit moet op eenvoudige wijze kunnen. Daarbij lijkt een belangrijke rol weggelegd voor het kadaster en/of het notariaat.
Het Zwitserse recht kent voor een aantal specifieke situaties de zogenaamde “erleichterte Lösung”. Het “Grundbuchambt” heeft daarin een grote rol. Vanwege het grote praktische belang van deze problematiek – mede gelet daarop dat de Zwitserse literatuur hierover nog weinig schrijft – laat ik hierna de desbetreffende artikelen “Wortlaut” volgen. In art. 976 ZGB wordt het volgende bepaald:
“Das Grundbuchamt kann einen Eintrag von Amtes wegen löschen, wenn dieser:
- befristet ist und infolge Ablaufs der Frist seine rechtliche Bedeutung verloren hat;
- ein unübertragbares oder unvererbliches Recht einer verstorbenen Person betrifft;
- das Grundstück wegen der örtlichen Lage nicht betreffen kann;
- ein untergegangenes Grundstück betrifft.”
Ik merk hierbij op dat een verzoek tot doorhaling door de eigenaar van het dienende erf kan worden gericht aan het “Grundbuchambt”, waarna dat bureau – na onderzoek – tot ambtshalve doorhaling kan overgaan. De volgende artikelen zijn daarbij ook van belang:
“1 Hat ein Eintrag höchstwahrscheinlich keine rechtliche Bedeutung insbesondere weil er nach den Belegen oder den Umständen das Grundstück nicht betrifft, so kann jede dadurch belastete Person die Löschung verlangen.
2 Hält das Grundbuchamt das Begehren für begründet, so teilt es der berechtigten Person mit, dass es den Eintrag löschen wird, wenn sie nicht innert 30 Tagen beim Grundbuchamt dagegen Einspruch erheb.” (art. 976a ZGB).
“1 Erhebt die berechtigte Person Einspruch, so prüft das Grundbuchamt das Begehren um Löschung auf Antrag der belasteten Person erneut.
2 Kommt das Grundbuchamt zum Schluss, dass dem Begehren trotz Einspruchs zu entsprechen ist, so teilt es der berechtigten Person mit, dass es den Eintrag im Hauptbuch löschen wird, wenn sie nicht innert drei Monaten beim Gericht auf Feststellung klagt, dass der Eintrag eine rechtliche Bedeutung hat.” (art. 976b ZGB).
“1 Haben sich in einem bestimmten Gebiet die Verhältnisse tatsächlich oder rechtlich verändert und ist deswegen eine grössere Zahl von Dienstbarkeiten, Vor- oder Anmerkungen ganz oder weitgehend hinfällig geworden oder ist die Lage nicht mehr bestimmbar, so kann die vom Kanton bezeichnete Behörde die Bereinigung in diesem Gebiet anordnen.
2 Diese Anordnung ist auf den entsprechenden Grundbuchblättern anzumerken.
3 Die Kantone regeln die Einzelheiten und das Verfahren. Sie können die Bereinigung weiter erleichtern oder vom Bundesrecht abweichende Vorschriften erlassen.” (art. 976c ZGB)
In België denken Swinnen en Sagaert meer aan een actieve rol voor de notaris: Zij spreken over “het toekennen van de bevoegdheid aan de notaris om zelf de afschaffing van de erfdienstbaarheid te vorderen indien hij daartoe de machtiging van beide partijen (of minstens zijn cliënt (en dit is natuurlijk de meest spannende situatie: toevoeging JGG)) heeft verkregen.[16]
Ook Daverschot[17] pleit voor een actievere notariële rol in deze. Naar mijn gevoelen lossen zijn voorstellen de thans bestaande problematiek, die immers vanuit het verleden is ontstaan, evenwel te weinig op.
Ik voel er veel voor om de benadering die in Zwitserland is gekozen voor ons land nader te onderzoeken. Van belang is hierbij wel dat wij ons hierbij realiseren dat het Zwitserse “Grundbuch” een positief stelsel kent terwijl wij voor het zogenaamde negatieve stelsel hebben gekozen.[18]
Ik meen dat wij de doorhaling in de openbare registers van niet meer van belang zijnde erfdienstbaarheden (alle voordelen zijn verdwenen: ik kies daarbij voor een ruimere benadering dan de Zwitserse wetgever) op zo eenvoudig mogelijke wijze en met zo weinig mogelijk kosten moeten zien te realiseren. Een rechterlijke toets past daar niet bij. De oordelen die het Zwitserse “Grundbuchambt” ingevolge de hiervoor geciteerde wetsartikelen moet uitspreken (maar ook verdergaande oordelen) kunnen ook door het notariaat (na hoor en wederhoor van betrokkenen) worden uitgesproken. Sterker nog: het ligt voor de hand – meer passend bij ons negatieve stelsel – dat het notariaat hier een cruciale rol gaat spelen.
- Slot
Mijn conclusie is eenvoudig: in het belang van een meer flexibele en transparante onroerende zaken praktijk zou de wetgever aan de hand van het Zwitserse Burgerlijk Wetboek een aantal wettelijke bepalingen moeten heroverwegen. Bij de te maken keuzes is dan van groot belang om het onderscheid tussen het in Zwitserland geldende positieve stelsel en het bij ons geldende negatieve stelsel goed in het oog te houden.
Mr. J.G.Gräler*
* Notaris te ’s-Hertogenbosch.
[1] R.J.A. Arduin, Timesharing, diss. Amsterdam, Deventer 1993: Kluwer, p. 106. Uitgebreid hierover in rechtsvergelijkend perspectief: J. van de Velde, Timesharing van onroerend goed, een rechtsvergelijkende en rechtseconomische analyse, Antwerpen-Groningen 2000, Intersentia: een samenvatting van het Nederlands recht treffen wij aan op p. 207-210.
[2] Botschaft zur Änderung des Schweizerischen Zivilgesetzbuches, Register-Schuldbrief und weitere Änderungen im Sachenrecht (27 juni 2007), p. 5303.
[3] Van Mourik, Gemeenschap, Mon. BW nr. B9, 2011/19.
[4] Zo ook Asser/Perrick 3-V* 2011/11.
[5] Gräler, Mandeligheid, Deventer 2007: Kluwer, p. 162-170.
[6] H. Honsell/ N.P. Vogt/ Th. Geiser, Basler Kommentar Zivilgesetzbuch II (art. 457-977 ZGB, art. 1-61 SchlT ZGB), 4e druk, Basel 2011: Art. 655a becommentarieerd door H. Laim; A. Büchler D. Jakob; Kurzkommentar zum ZGB, Basel 2012: Art. 655a becommentarieerd door U. Zelger; P. Breitschmid/A. Rumo-Jungo; Handkommentar zum Schweizer Privatrecht, Sachenrecht, 2. Auflage, Zürich/Basel/Genf 2012: Art. 655a becommentarieerd door A. von Herberlein/P. Breitschmid/ E.M. Belser/C. Rieder.
Zie voor het “unselbständige Miteigentum” van voor de invoering van de hiervoor aangehaalde bepaling: J. Schmid, Das unselbständige Miteigentum in Theorie und Praxis, ZBGR 5/2005, p. 286 e.v. en J. Schmid, Neuerungen beim Miteigentum und Stockwerkeigentum, Neue Anmerkungen, ZBGR 6/2010, p. 374.
[7] Zie over de grote wijzigingen in het Zwitserse recht met betrekking tot erfdienstbaarheden per 1 januari 2012 – met als doel verbetering van de “Zuverlässigkeit und Effizienz des Grundbuches als Bodeninformationssystem”: R. Arnet, Neuerungen bei den Dienstbarkeiten, in: Walter Fellmann/Jörg Schwarz, Revision des Sachenrechts – ein erster Überblick für Eilige, Tagungsband Weiterbildung Recht der Universität Luzern 2011, Bern 2012, p. 7 e.v. en R. Pfäffli, Dienstbarkeiten: Neuerungen mit besonderer Berücksichtigung des Bereinigungsverfahrens, ZGBR 6/2010, p. 357. e.v.
[8] Asser/Mijnssen, Van Velten & Bartels 5* 2008/173. Zie ook art. 474 ABGB, art. 637 BBW, art. 1027 CcIt en art. 637 Cc.
[9] OGH 13 juli 2007, Ob 118/07z, JBL 2008, p. 39.
[10] OGH 11 november 2010, 3 Ob 109/10s, Wobl 2011, p. 378 e.v.; Cass. 13 oktober 2006, TBO 2007, 67; Rb. Brussel 25 maart 1988, J.T. 1988, 302; Vred. Gent 2 maart 2009, NJW 2010, 162.
[11] H.D. Ploeger, Een erfdienstbaarheid op eigen erf, WPNR 6396 (2000).
[12] Anders Oberlandesgericht Berlijn 12 maart 2013, Az.1W 33-50/13.
[13] A.F. Mollema, Het beperkte recht, een analyse van zijn theoretische constructie, zijn plaats in het systeem van het vermogensrecht en zijn mogelijke inhoud, diss. Leiden, Ars Notariatus nr. 153, Deventer 2013: Kluwer, p. 27-28, en p. 46.
[14] Zie voor en over de redenen die hebben geleid tot deze regeling: Parl. Gesch. BW Inv. 3, 5 en 6 Kadasterwet, p. 191 e.v; Losbl. Ed. Kadasterwet, Artikelsgewijze toelichting, Den Haag 2011: Vermande, onderdeel 2.1.3.48. Zie ook nog art. X lid 1 Invoeringswet Kadaster.
[15] Vgl. OGH 2 mei 1979, 1 Ob 17/79 en OGH 20 juli 1989, 7 Ob 605/89: “völlige Zwecklosigkeit oder Unmöglichkeit der Ausübung” doet de erfdienstbaarheid eindigen.
[16] Sagaert en Swinnen, Privaatrechtelijke erfdienstbaarheden door het oog van de 21ste eeuw 2012, Gent 2012: Larcier nr. 109.
[17] M.K. Daverschot, Voorkoming van kadastrale besmetting in de notariële praktijk, WPNR 6984 (2013).
[18] Ploeger in: Asser/Bartels & Van Mierlo 3-IV 2013, nr. 462 e.v.