boekbespreking
1. Inleiding
Bij zijn afscheid als hoogleraar aan de Universiteit Gent is aan Christian De Wulf, die ook langjarig notaris is geweest, onder de titel “Liber amicorum Christian De Wulf”, een bundel met 26 opstellen aangeboden (Die Keure 2003, ISBN 9059581156).
Nu in deze bundel ook voor ons eigen notariaat wetenswaardige en behartigenswaardige (praktische) opmerkingen worden gemaakt lijkt het mij dienstig hieraan enige aandacht te besteden.
De opstellen zijn gerubriceerd in zes categorieën:
– familiaal vermogensrecht en familierecht
– notarieel recht en gerechtelijk privaatrecht in verband met het notariaat
– internationaal privaatrecht
– ruimtelijke ordening
– verbintenissen- en contractenrecht
– vennootschappenrecht
In deze bespreking beperk ik mij tot een aantal onderwerpen die ons vandaag – nu wij druk doende zijn het notariaat op een goede wijze te positioneren – in het bijzonder bezighouden.
2. Comparant bij volmacht
Recentelijk wordt in ons land door een aantal notariskantoren het verschijnen bij volmacht nogal gepropageerd. De vraag is evenwel of dit wenselijk is. Volgens Alain Verbeke en Iris Vervoort, in hun betoog onder de titel “Comparant bij volmacht” niet.
Vooreerst stellen de auteurs de vraag: Waarom nog notarissen?
Het antwoord laat niets aan duidelijkheid te wensen over:
1. “De essentiële onderscheidende kracht van de notaris is in eerste instantie gelegen in zijn onpartijdige deskundigheid”. Rekening houdende met de belangen van partijen adviseert hij neutraal. Het is volgens de auteurs een positie die het notariaat moet koesteren, bewaken en uitbouwen.
2. De notaris is “de beschermheer of -vrouwe van de vrije en geïnformeerde wilsuiting en toestemming”. Hij toetst of partijen uit vrije willen handelen. Hij gaat na of partijen hetgeen wordt verklaard ook begrijpen en de reikwijdte van die verklaring overzien. Hij informeert en controleert.
Dit is, aldus de auteurs “werkelijk een gouden troef van de notariële tussenkomst”.
3. De notaris verleent authenticiteit aan hetgeen hij de visu et de auditu heeft vastgesteld.
Tegen de achtergrond van de hiervoor onder 1 en 2 genoemde belangen moet het verschijnen in persoon regel zijn.
Dat neemt uiteraard niet weg dat het verschijnen bij volmacht soms nodig en/of wenselijk is. Hierover schrijven de auteurs:
“Vooreerst moet de notaris er in de mate van het mogelijke op aandringen dat de partijen in persoon verschijnen. Hoewel het onrealistisch zou zijn om verschijning bij vertegenwoordiging te verbieden of te beperken tot gevallen van ziekte of overmacht, moet steeds en waar mogelijk het belang en het voordeel van de persoonlijke verschijning worden benadrukt. Desnoods moet de notaris zich zelf verplaatsen, zoals regelmatig (uit noodzaak) gebeurt voor het verlijden van een testament.”
Mocht verschijning bij volmacht toch noodzakelijk blijken dan dient de notaris zorgvuldig te waken over de belangen van de vertegenwoordigde comparant, “derwijze dat hij uit vrije wil en met kennis van zaken partij wordt bij de kwestieuze akte.”
Deze citaten zijn mij uit het hart gegrepen. Akties van notarissen om cliënten – met als tegenprestatie een korting op het tarief – te bewegen bij volmacht te verschijnen moeten dan ook ten principale worden afgewezen!
Uiteraard biedt de notariële volmacht de beste garantie dat aan de hiervoor gemelde eisen wordt voldaan. Een gelegaliseerde volmacht biedt de notaris die van de volmacht gebruik maakt uiteraard niet de zekerheid dat de volmachtgever zich van alle ins en outs van de akte bewust is. De legalisatie heeft immers, in beginsel, alleen betrekking op de handtekening.1)
3. De notaris als rechter?
Marcel Storme pleit in zijn artikel voor aktieve bemoeienis van het notariaat met verschillende vormen van conflictbeslechting. Hierbij valt dan te denken aan mediation, bindend advies en arbitrage (in verband met arbitrage spreekt hij over een not-arbi). Hij is van mening dat een notaris – gelet op de aard van het ambt (onpartijdigheid/onafhankelijkheid) en gelet op zijn kennis van het recht – bij uitstek geschikt moet zijn om conflicten op te lossen.
Het voordeel van inschakeling van een notaris is voorts daarin gelegen dat afspraken in een authentieke akte kunnen worden vastgelegd. Ik deel zijn mening. Tegen de achtergrond van de algehele herziening van het procesrecht en met name de rol van mediation daarin zou het notariaat zich zeer nadrukkelijk als beslechter van geschillen moeten positioneren.2)
4. Notariële beroepsaansprakelijkheid in het vennootschapsrecht- en ondernemingsrecht
Hans Berquin, erenotaris en voorzitter van het Beheercomite van de C.V.B.A. Verzekeringen van het Notariaat beschrijft onder de titel “Notariële beroepsaansprakelijkheid in het vennootschapsrecht- en ondernemingsrecht” een aantal schadegevallen met betrekking tot het vennootschapsrecht. Daaraan voorafgaand geeft hij een beeld van het totaal aantal schadegevallen. Ik beperk mij tot een overzicht van deze aantallen.
Wij zien – evenals bij ons3) – een oplopende reeks. In 1998 deden zich 467 gevallen voor. In 2002 bedroeg het aantal schadegevallen al 508. De meeste claims hebben betrekking op verkooptransakties met betrekking tot onroerend goed (in 2002: 257).
Slechts een beperkt aantal heeft te maken met het vennootschapsrecht (in 2002: 13).
De auteur merkt op dat in België in het jaar 2002 in totaal 696.272 notariële akten werden verleden en vervolgt met: “het aantal schadegevallen is bijgevolg uitermate klein …”. Het is bij ons niet anders.
5. De vernieuwde Belgische notariële wetgeving: enkele capita selecta
Carl de Busschere schrijft onder deze titel – zulks naar aanleiding van de wijzigingen in de Belgische wetgeving op het notarisambt (wet van16 maart 1803) bij wetten van 4 mei 1999 – onder andere over deontologie. Hij vangt aan met de opmerking dat er in België geen codex van notariële deontologie (zoals bij ons met name in de verordeningen) bestaat. Hij tracht vervolgens een aantal voetangels en klemmen die bij het formuleren van de regels zullen rijzen te inventariseren.
De eerste moeilijkheid bestaat volgens hem daarin dat bij de formulering van de principes niet alle nuances en uitzonderingen kunnen worden meegenomen. De auteur bespreekt tegen de achtergrond van dat gezichtspunt de plicht tot confraterniteit tussen de notarissen. Deze plicht, zo mag worden aangenomen, is als algemene regel wel aanvaard. De verplichting dient evenwel in het licht van recente ontwikkelingen in het notariaat – “het principe van de gezonde concurrentie tussen de notariskantoren” – nader te worden bezien. In het bijzonder komt dit aan de orde indien een collega vraagt om een model van een moeilijke akte. De vragende collega heeft, volgens de auteur, anders dan vroeger, niet meer het recht om afgifte van een dergelijk model af te dwingen.
De tweede opmerking van De Busschere heeft betrekking op schrijvende collega’s. Uitgaande van de deontologische plicht van de notaris van eerbied jegens de (gerechtelijke) overheid zal een notaris die een annotatie schrijft zich – “meer dan anderen”- moet onthouden van kwetsend of beledigend taalgebruik aan het adres van magistraten. Zo zou hij bijvoorbeeld terzake van een hem niet welgevallige rechterlijke uitspraak niet mogen spreken van “dwalingen van een rechter”. Ik merk hierbij op dat het schrijven van een annotatie een wetenschappelijke bezigheid is. De annotator dient de te annoteren uitspraak kritisch wetenschappelijk4) – maar ook met oog voor de praktijk – te benaderen. Daarbij past dat hij, indien hij van mening is dat de rechterlijke uitspraak onjuist is, dit ook schrijft. Uiteraard past het niet de desbetreffende rechterlijke instantie denigrerend te bejegenen.
Ook in de relatie tot zijn medewerkers is de notaris gebonden aan deontologische plichten.5) Hij mag zijn medewerkers niet onnodig denigreren. En hoewel het voor een notaris meestal niet prettig is zijn kandidaat te verliezen mag hij de benoeming van die kandidaat niet dwarsbomen door handelingen die die kandidaat ten onrechte zouden kunnen schaden.
Bestaat er voor de notaris een deontologische verplichting om een of meerdere stagiaires op zijn kantoor te laten werken? Sommige auteurs in België nemen dat aan. Zij baseren zich daarbij op de wettelijke stageverplichtingen. Voor ons land zou ik thans – evenals onder het regime van de oude Wet op het Notarisambt – een verplichting tot het aannemen van stagiaires niet willen aannemen. Wel is het uiteraard zo dat een notaris zorg heeft voor goede begeleiding van een eenmaal aangenomen kandidaat-notaris.6)
6. Slot
Naast de hiervoor aangesneden onderwerpen treffen wij nog belangwekkende beschouwingen aan over, onder andere:
– het huidige Franse erfrecht (Walter Pintens: “Het nieuwe Franse erfrecht als voorbeeld voor een Belgische hervorming?”);
– pandrecht van een handelszaak (Christine Van Heuverswyn: “Pand op de handelszaak: enige actuele ontwikkelingen en juridische knelpunten”);
– de rol van de notaris in het kader van de ruimtelijke ordening (Geert Van Hoorick: “Enkele informatieverplichtingen van de notaris inzake ruimtelijke ordening nader bekeken”);
– de boekhouding van de notaris (Johan Christiaens: “Recente boekhoudhervorming notariaat”);
– het internationaal privaatrecht (Frans Bouckaert: “Het internationaal huwelijksvermogensrecht en het voorontwerp van IPR Wetboek: oude wijn in nieuwe zakken of jonge wijn in oude zakken?”).
Al met al is het een prachtige bundel geworden. Rijk aan inhoud. Prettig leesbaar. Elke jubilaris zal zich een dergelijke bundel wensen.
J.G. Gräler
Notaris te `s-Hertogenbosch
Noten:
1) Waaijer, De notariswet, Kluwer 2003, p. 266-268.
2) Zie over mediation recentelijk: Snijders, “Een fundamenteel nieuw wetboek van rechtspleging”, NJB 32 (2003), p. 1696-1707; Van Delden, “Mediation als katalysator”, NJB 32 (2003) ,p. 1714-1715; Pel en Spliet, “Mediation naast rechtspraak”, NJB 36 (2003), p. 1897-1902; Staatscourant 2 december 2003, p. 3 (“Van rijdende rechter naar mobiele mediator”). Meer specifiek over de notaris als mediator: “Mediation heeft toekomst” in Notariaat Magazine 11 (2003); “Alternatief voor gang naar de rechter houdt zakenrelatie in stand: Mediation wint ook terrein in het bedrijfsleven” in Notariaat Magazine 6 (2003).
3) Notariaat Magazine 4 (2003): “Claimcultuur raakt ook notaris: Veertig procent meer claims dan twee jaar terug”.
4) Zie hierover recentelijk Jansen, “De Nederlandse bakermat van het annoteren”, NJB 33 (2003).
5) Vgl. Hof Amsterdam 30 november 1995, WPNR 6213 (1996); Waaijer, De notariswet, Kluwer 2003, p. 306.
6) Art. 1 Stageverordening. Zie over het opleiden van kandidaat-notarissen ook: Van Velten, Het notariaat: inderdaad een elastisch ambt, Ars Notariatus CVIII, p. 123 ; Meijers, “De kandidaat-notaris onder de nieuwe notariswet”, WPNR 6363 (1999).