Hoe civielrechtelijk om te gaan met het begrip ïnkomen”? Wat te doen bij een niet nagekomen periodiek verrekeningbeding en wel aanwezige doch fiscaal volledig afgeschreven goodwill? De Hoge Raad maakt een aanvang met de beantwoording.
GOODWILL EN PERIODIEK VERREKENBEDING (Hoge Raad , R05/090HR, uitspraak 16-02-2007) (RvdW 2007/206, LJN AZ2723, JOL 2007, 104)
1. Inleiding
Huwelijkse voorwaarden dienen – in ieder geval in de verhouding tussen de echtgenoten onderling – aan de hand van het zogeheten Haviltex-criterium zoals geformuleerd in HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635, uitgelegd te worden. Dit betekent dat de uitleg geschiedt aan de hand van de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan het beding mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij geldt dat de wijze van uitvoering van het beding een aanwijzing kan opleveren voor de gemeenschappelijke bedoeling van partijen ten tijde van het sluiten van de huwelijkse voorwaarden; zie HR 27 november 1992, NJ 1993, 273.
Of in de huwelijksvoorwaarden voorkomende termen die in de belastingwetgeving worden gebruikt zonder dat daarnaar wordt verwezen, op dezelfde wijze moeten worden uitgelegd als in de desbetreffende belastingwet, is opnieuw een kwestie van uitleg van de huwelijkse voorwaarden. Zie daarover Klaassen-Luijten-Meijer I, Huwelijksgoederenrecht (2005), nr. 633; Van Mourik en Verstappen, Nederlands vermogensrecht bij scheiding (2006), nr. 5.3; zie voorts Asser-De Boer (2002), nr. 491. Na te bespreken casus is een voorbeeld van zo’n uitleg.
Uit vaste jurisprudentie (Vossen – Swinkels, Rensing – Polak en Bal – Keller) blijkt dat overgespaard inkomen, welk volgens de huwelijkse voorwaarden verrekend had dienen te worden, bij echtscheiding alsnog verrekend dient te worden. Anders gezegd: niet alleen overgespaard inkomen doch ook revenuen en wederbeleggingen komen in aanmerki
ng voor verrekening. Wat is echter “overgespaard inkomen”?
2. Casus
Partijen zijn onder huwelijkse voorwaarden gehuwd geweest. Na de echtscheiding is er een geschil over de vermogensrechtelijke afwikkeling van die huwelijkse voorwaarden.
De huwelijkse voorwaarden bevatten een periodiek verrekenbeding:
- Partijen verplichten zich jegens elkander ter verdeling bij helfte bijeen te voegen hetgeen van hun netto-inkomsten uit arbeid niet is besteed ter dekking van de kosten van de huishouding of op andere wijze gelijkelijk aan beiden is ten goede gekomen. (…) 5. De bepaling van de omvang van de netto-inkomsten uit arbeid waaronder begrepen de winst uit onderneming, geschiedt door het belastbaar inkomen voor de heffing van de inkomstenbelasting, te verminderen met de daarover betaalde inkomstenbelasting.
De vrouw is werkzaam als arts. Zij heeft bij haar toetreding tot de maatschap een bedrag van ƒ 150.000 betaald ter zake van goodwill. Dit bedrag is geheel gefinancierd door middel van een lening. Deze goodwill is bij de echtscheiding volledig afgeschreven. Die afschrijvingen hebben boekhoudkundig de bruto-winst gedrukt en met het equivalent van die afschrijvingen is feitelijk de lening afbetaald. Alhoewel de goodwill thans niet zichtbaar is in de jaarrekening is die goodwill eventueel bij het einde van haar praktijk als arts te verzilveren.
De cashflow (winst en afschrijving) van de onderneming is tijdens het huwelijk steeds gestort op een bepaalde bankrekening, van welke bankrekening enerzijds de aflossingen gelijk aan de afschrijvingen hebben plaatsgevonden en anderzijds huishoudkosten werden betaald. Het restant is steeds tussen partijen gedeeld.
Deze lening is inmiddels volledig afgelost. De onderneming van de vrouw bestaat voornamelijk uit die goodwill. De vraag rijst of de goodwill valt te typeren als belegging van overgespaard inkomen en derhalve verrekend dient te worden. Dwingt de geciteerde tekst van de huwelijksvoorwaarden niet tot een uitleg dat uitsluitend de inkomstenbelasting in aftrek mag worden gebracht op de inkomsten uit arbeid, daaronder uitdrukkelijk begrepen de winst uit onderneming, en derhalve niet de kosten van de goodwill, teneinde te bepalen wat “onverteerd” is in de zin van de onderhavige huwelijkse voorwaarden?
3. Hoge Raad , R05/090HR LJN: AZ2723,
Op 16 februari 2007 heeft de Hoge raad uitspraak gedaan:
3.6 Ook onderdeel 4.1.2, dat betoogt dat het hof een te ruim inkomensbegrip heeft gehanteerd, kan geen doel treffen. Het hof heeft geoordeeld dat de nettowinst – waarmee het hof dus bedoelt de brutowinst van de vrouw (te weten haar aandeel in de maatschapswinst) verminderd met haar persoonlijke ondernemingskosten – het belastbaar inkomen van de vrouw oplevert en dat het netto-inkomen van de vrouw als bedoeld in de huwelijkse voorwaarden dus wordt bepaald door de brutowinst verminderd met de daarop drukkende kosten alsmede verminderd met de inkomstenbelasting die is verschuldigd over de nettowinst. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk en leidt ook niet tot een onjuiste uitleg van de onderhavige huwelijkse voorwaarden. 3.7 Onderdeel 4.1.3 voert aan dat de door het hof gegeven uitleg zich moeilijk laat verenigen met het feit dat alle vaste lasten van partijen van rekening [001] werden voldaan, terwijl de kosten van de gewone huishouding van rekening [002] werden betaald, terwijl beide partijen een privé-rekening hadden waarop maandelijks een vast bedrag werd gestort door middel van overschrijving ten laste van het saldo op rekening [001] van het resterende bedrag. Volgens de man heeft aldus voortdurend verrekening van overgespaarde inkomsten plaatsgevonden, en moet thans ook nog een verrekening plaatsvinden van het vermogen dat door middel van belegging van overgespaarde inkomsten is ontstaan. Ook dit onderdeel faalt. In de eerste plaats berust het op het onjuiste uitgangspunt dat de vrouw vermogen heeft verkregen. De vrouw heeft immers door de betaling van het hiervoor bedoelde bedrag van ƒ 150.000 op zichzelf geen vermogen gevormd, doch aan de andere leden van de maatschap een bedrag betaald ter zake van hun goodwill en daarmee (een volledig) recht op een winstaandeel in de maatschap verkregen. In de tweede plaats staat tussen partijen vast dat het via haar winstaandeel verworven inkomen van de vrouw steeds op rekening [001] is gestort, van welke rekening vervolgens de vaste lasten van partijen werden voldaan. Het hiervoor in 3.3 onder (d) weergegeven oordeel van het hof – dat in cassatie niet is bestreden – houdt in dat de man voorzover nodig heeft ingestemd dat de lening ter zake van de goodwill ook van deze rekening, waarop immers het volledige inkomen van de vrouw werd gestort, is afgelost. Anders dan het onderdeel blijkbaar veronderstelt, heeft de aflossing van de lening niet geleid tot belegging van overgespaarde inkomsten, zoals ook volgt uit hetgeen hierna in 3.8 wordt overwogen. 3.8 De hiervoor in 3.3 onder (a) tot en met (c) weergegeven overwegingen van het hof moeten aldus worden begrepen dat de afschrijvingen ter zake van het bedrag dat de vrouw aan goodwill heeft betaald, als kosten (terecht) volledig in mindering zijn gebracht op de brutowinst uit onderneming en dat deze afschrijvingen in totaal het bedrag vormen dat de vrouw aan goodwill heeft betaald. Omdat het afschrijvingen betreft, die fiscaal en boekhoudkundig als kosten ten laste van de brutowinst zijn gebracht zonder dat zij feitelijk tot vermindering van (het bedrag van) de door de vrouw genoten winst uit onderneming hebben geleid, heeft de vrouw, doordat zij haar winstaandeel steeds liet storten op rekening [001], niet uit haar netto-inkomen doch uit de brutowinst de middelen voor de aflossing van de lening verschaft, en zijn er derhalve van deze rekening geen betalingen gedaan ten koste van overgespaarde inkomsten.
- Boekhouding en financiële werkelijkheid
Uit het arrest blijkt dat de Hoge Raad bij de toepassing van het begrip inkomen aansluit op hetgeen boekhoudkundig en fiscaal gebruikelijk is. Door afschrijving daalt de winst (“inkomen” of zo u wil “bruto-inkomen”) alhoewel de cashflow (= winst plus afschrijving) gelijk blijft. Door deze benadering is het equivalent van de afschrijving geen (civielrechtelijk) te verrekenen wederbelegging van nog niet verrekend inkomen en blijft de goodwill buiten schot. Het aanwenden van afschrijvingen is alsdan géén beleggen van overgespaard inkomen.De financiële werkelijkheid is anders: er komt door het werken als arts honorarium binnen (boekhoudkundig en fiscaal: “omzet”) en rekeningen van derden (boekhoudkundig en fiscaal: “kosten”) en inkomstenbelasting worden betaald. Is dit verschil civielrechtelijk “netto – inkomen”?
In het arrest is met het een deel van het verschil de lening voor het aanschaffen van goodwill afbetaald. Het bijzondere is dat de boekhoudkundige en fiscale werkelijkheid via bankrekeningen goed zichtbaar was. In de visie van de andere echtgenoot (in het arrest de man): er komt geld binnen (“inkomen“) waarmee een belegging (goodwill) wordt (af)betaald. Op het eind heeft de vrouw geen leenschuld doch wel vermogen in de vorm van goodwill. Is een verrekenplicht niet op zijn plaats?Door boekhoudkundig en fiscaal af te schrijven op de goodwill stijgen de kosten en daalt de winst. Tegelijkertijd verdwijnt door tijdsverloop en afschrijving de goodwill op de balans. Zou niet zijn afgeschreven dan was boekhoudkundig en fiscaal het equivalent wel zichtbaar, namelijk winst welke voor verrekening vatbaar is.
5. Conclusie
Uit het arrest blijkt dat de Hoge Raad bij de toepassing van het begrip inkomen aansluit op hetgeen boekhoudkundig en fiscaal gebruikelijk is. Afschrijven doet het inkomen dalen doch het equivalent behoeft niet te worden verrekend als belegging want het is geen overgespaard inkomen. Hierbij dient wel de kanttekening te worden geplaatst dat partijen in de litigieuze uitspraak bij het bepalen van het begrip inkomen in de huwelijkse voorwaarden al aansluiting hadden gezocht bij de fiscaliteiten. Het strekt tot aanbeveling bij het redigeren van huwelijkse voorwaarden goed acht te slaan op de vraag wat civielrechtelijk onder inkomen wordt begrepen.De voorzichtige conclusie is dat het civielrechtelijke begrip inkomen toch en vooral boekhoudkundig en fiscaal dient te worden uitgelegd. Voor zover huwelijkse voorwaarden onduidelijk zijn dient via een vaststellingsovereenkomst aanvullende duidelijkheid te worden verschaft.
Uit de besproken procedure blijkt dat jaarstukken alleen niet voldoende zijn. Dit is ook begrijpelijk; de jaarstukken binden voorshands alleen de echtgenoot-ondernemer en niet de andere echtgenoot. Jaarstukken zijn voor de onderlinge verhoudingen tussen echtgenoten géén vaststellingsovereenkomst.
Het moraal blijft dat bij huwelijkse voorwaarden inhoudende een periodiek verrekenbeding een periodieke zorg van notaris en accountant aanwezig is.
Mr. G.G. Zwanikken
Notaris