STICHTINGSRUBRIEK
De Flex-BV in vogelvlucht (II, slot)
Benoeming van bestuurders en commissarissen; instructiebevoegdheid
De thans geldende hoofdregel is gehandhaafd: de benoeming van bestuurders geschiedt voor de eerste maal bij de akte van oprichting en later door de algemene vergadering. De statuten kunnen echter bepalen dat de benoeming geschiedt door een vergadering van houders van aandelen van een bepaalde soort of aanduiding. Daaronder kunnen bijvoorbeeld houders van aandelen met bepaalde nummers worden verstaan. Vereist is wel dat iedere aandeelhouder met stemrecht kan deelnemen aan de besluitvorming inzake de benoeming van ten minste één bestuurder. Een wijziging van de statuten in die zin behoeft een unaniem besluit. Indien echter de benoeming van bestuurders op grond van het (volledig) structuurregime door de raad van commissarissen geschiedt, is afwijking van de wettelijke regeling op grond van dit artikel niet mogelijk. Bestuurders kunnen te allen tijde worden geschorst en ontslagen door het orgaan dat bevoegd is tot benoeming. De statuten kunnen echter bepalen dat een bestuurder eveneens wordt ontslagen door een ander orgaan, tenzij de benoeming van bestuurders overeenkomstig art. 2:272 BW (volledige structuurregeling) geschiedt. Tenzij de statuten anders bepalen is de raad van commissarissen bevoegd iedere bestuurder te allen tijde te schorsen. Geschiedt de schorsing en het ontslag echter door de algemene vergadering, dan blijft de huidige wettelijke grens van een versterkte meerderheid van kracht, zij het iets anders geformuleerd: de versterkte meerderheid mag twee derden van de uitgebrachte stemmen, welk twee derden meer dan de helft van het geplaatste kapitaal vertegenwoordigen, niet te boven gaan.
De statuten kunnen bepalen dat de benoeming door de algemene vergadering uit een voordracht geschiedt, welke niet meer dan één persoon behoeft te omvatten. Gehandhaafd is dat de algemene vergadering het bindend karakter aan een voordracht altijd kan ontnemen met ten minste twee derden van de uitgebrachte stemmen die meer dan de helft van het geplaatste kapitaal vertegenwoordigen. Voor de goede orde meldt lid 3 van art. 2:243 BW dat wanneer de voordracht één kandidaat voor een te vervullen plaats bevat, een besluit over de voordracht tot gevolg heeft dat de kandidaat is benoemd, tenzij het bindend karakter aan de voordracht wordt ontnomen. Stemt dus iets meer dan de helft van de ter vergadering aanwezige aandeelhouders tegen, maar zijn dat er te weinig om de voordracht te doorbreken, dan is de kandidaat tot bestuurder benoemd.
De regeling omtrent de benoeming en het ontslag van commissarissen is overeenkomstig aan die ten aanzien van bestuurders. De huidige regeling dat maximaal een derde van het aantal commissarissen door derden kan worden benoemd is gehandhaafd.
De instructiebevoegdheid wordt in art. 2:239 lid 4 BW aanzienlijk aangescherpt. De statuten kunnen bepalen dat het bestuur zich dient te gedragen naar de aanwijzingen van een ander orgaan van de vennootschap. Maar dan komt het: het bestuur is gehouden de aanwijzingen op te volgen, tenzij deze in strijd zijn met het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming. Het schipperen tussen instructie en vennootschappelijk belang kan complex zijn en vereist alerte bestuurders.
Aandeelhoudersrechten en -verplichtingen
Ingevolge art. 2:192 BW kunnen de statuten met betrekking tot alle aandelen of aandelen van een bepaalde soort of aanduiding:
bepalen dat verplichtingen van verbintenisrechterlijke aard, jegens de vennootschap of een derde of tussen aandeelhouders, aan het aandeelhouderschap zijn verbonden;
eisen verbinden aan het aandeelhouderschap;
bepalen dat de aandeelhouder in gevallen, in de statuten omschreven, gehouden is zijn aandelen of een deel daarvan aan te bieden en over te dragen.
Een zodanige verplichting of eis kan niet, ook niet onder voorwaarde of tijdsbepaling, tegen de wil van de aandeelhouder worden opgelegd. In het geval een aandeelhouder zijn aandelen dient over te dragen op grond van de statutaire regeling, heeft deze het recht een prijs te ontvangen gelijk aan de waarde van zijn aandeel of aandelen, vastgesteld door één of meer onafhankelijke deskundigen. De statuten kunnen, zo zagen wij al, echter voorzien in een afwijkende prijsbepalingsregeling. Ook deze kan aan een aandeelhouder niet tegen zijn wil worden opgelegd. De statuten kunnen ingevolge art. 2:192 lid 4 BW bepalen dat zolang een aandeelhouder een statutaire verplichting niet nakomt of niet aan de statutaire eis voldoet, het stemrecht, het recht op uitkering of het vergaderrecht is opgeschort. Kan een aandeelhouder deze rechten niet uitoefenen en is hij niet gehouden zijn aandelen over te dragen of aan te bieden, dan kan hij de vennootschap verzoeken een gegadigde aan te wijzen aan wie hij zijn aandelen kan overdragen. Slaagt de vennootschap hier niet binnen drie maanden in, dan vervalt de opschorting van zijn rechten. Een opschorting van rechten vervalt ook indien de opschorting tot gevolg heeft dat geen van de aandeelhouders het stemrecht kan uitoefenen.
Nieuw is ook de regeling van art. 2:192a BW, inhoudende dat indien een aandeelhouder, die niet gebonden is aan een statutaire verplichting tot overdracht als bedoeld in art. 2:192 BW onder a. tot en met c., zijn aandelen wil vervreemden, maar merkt dat de overdracht van die aandelen in verband met de gebondenheid van de verkrijger aan die verplichting of eis onmogelijk of uiterst bezwaarlijk is, de vennootschap kan verzoeken om gegadigden aan te wijzen aan wie hij al zijn aandelen zal kunnen overdragen volgens een regeling in de statuten (ja, leest u dat nog maar eens). De regeling dient zodanig te zijn dat de aandeelhouder die dit verlangt een prijs ontvangt, gelijk aan de waarde van zijn aandeel of aandelen, vastgesteld door één of meer onafhankelijke deskundigen. Ook nu geldt weer dat de statuten kunnen voorzien in een afwijkende prijsbepalingsregeling, echter deze kan aan een aandeelhouder niet tegen zijn wil worden opgelegd. Indien de vennootschap niet overgaat tot een zodanige aanwijzing binnen drie maanden na het verzoek, kan de aandeelhouder binnen zes maanden na het verstrijken van die termijn zijn aandelen aan een ander overdragen en is de verkrijger van de aandelen niet gebonden aan de statutaire verplichting of eis.
Het nieuwe art. 2:192 BW maakt het mogelijk verplichtingen van aandeelhouders die anders alleen in een aandeelhoudersovereenkomst vorm zouden kunnen krijgen nu ook statutair te regelen. Zo kan een bovennominale bijstortingsplicht statutair worden vastgelegd en kan als eis aan het aandeelhouderschap worden gesteld dat men partij is bij een aandeelhoudersovereenkomst.
Omzetting
De toekomstige wet voorziet in een aangepaste regeling voor de omzetting van een BV in een vereniging, stichting, coöperatie of onderlinge waarborgmaatschappij en een specifieke regeling voor de omzetting in een NV. Centraal in de regeling staat de schadeloosstelling die de aandeelhouder van een BV, die niet met de omzetting van de BV in een andere rechtspersoon instemt, kan krijgen. Door het eigensoortige karakter van de Flex-BV is het immers de vraag of de aandeelhouder vergelijkbare rechten kunnen toekomen na omzetting. Kortheidshalve verwijs ik naar de wettelijke regeling zoals deze zal worden opgenomen in 2:181 en 2:182 BW.
Fusie en splitsing
Art. 2:317 lid 3 BW bepaalt dat indien de wet voor een besluit tot statutenwijziging de instemming van alle aandeelhouders of bepaalde aandeelhouders vereist, dit ook geldt voor het besluit tot fusie. Te denken valt hier aan besluiten tot fusie waarbij afbreuk wordt gedaan aan bestaande rechten van bepaalde aandeelhouders, zoals bijvoorbeeld winstrechten of stemrechten.17 De gedachte is dat wat via een statutenwijziging niet zonder meer kan, via fusie of splitsing niet eenvoudiger mogelijk zou moeten zijn. Het fusievoorstel ten aanzien van fuserende NV’s en BV’s dient ingevolge art. 2:326 onder d, e en f extra gegevens te bevatten, te weten de gevolgen van de fusie voor de houders van stemrechtloze of winstrechtloze aandelen, de hoogte van de schadeloosstelling voor een aandeel bij toepassing van art. 2:330a (fusie waarbij de aandelen toekennende vennootschap geen BV is) en het totaal bedrag waarvoor ten hoogste met toepassing van art. 2:330a BW schadeloosstelling kan worden verzocht. De hoogte van die schadeloosstelling betrekt de accountant in zijn verklaring omtrent de redelijkheid van de ruilverhouding als bedoeld in art. 2:328 lid 1 laatste zin. Art. 2:330 lid 2 BW vermeldt dat indien er aandelen van een bepaalde soort of aanduiding zijn, er naast het besluit tot fusie van de algemene vergadering, een voorafgaand of gelijktijdig goedkeurend besluit is vereist van elke zodanige groep aandeelhouders aan wier rechten de fusie afbreuk doet. Naast dit besluit van een zodanige groep aandeelhouders, is niet ook nog een besluit op grond van art. 2:231 lid 4 BW vereist.
Ten aanzien van grensoverschrijdende fusie zal de bepaling van art. 2:333h BW worden aangepast. Indien de verkrijgende vennootschap geen NV of BV is, kan een aandeelhouder die tegen het voorstel heeft gestemd en de houder van stemrechtloze aandelen binnen een maand na de datum van het besluit een verzoek tot schadeloosstelling indienen bij de verdwijnende vennootschap. Art. 2:330a BW blijft buiten toepassing al is de regeling van 2:333h lid 2 BW grotendeels dienovereenkomstig, met als belangrijkste verschil dat de schadeloosstelling niet door de verkrijgende buitenlandse vennootschap kan worden toegekend. De gedachte is dat verhaal op een buitenlandse vennootschap lastig zou kunnen blijken te zijn.
Ten aanzien van splitsing zijn vergelijkbare bepalingen opgenomen als ten aanzien van fusie. Het vereiste van een goedkeurend besluit van houders van aandelen van een bepaalde soort of aanduiding aan wier rechten de splitsing afbreuk doet is te vinden in art. 2:334ee BW. Ten aanzien van het splitsingsvoorstel is art. 2:334y BW de pendant van art. 2:326 BW in geval van fusie. Grensoverschrijdende splitsing kent de wet niet.
Minderheidsbescherming
Nu de nieuwe wettelijke regeling veel minder dan nu de rechten van aandeelhouders dwingendrechtelijk voorschrijft en grotere vrijheid laat bij het vormgeven van de onderlinge verhoudingen in de statuten, rijst de vraag hoe de minderheidsaandeelhouder kan worden beschermd tegen de wil van de meerderheid. De bescherming die het wetsvoorstel aan de minderheidsaandeelhouder biedt kan worden onderscheiden in:
het vereiste van instemming van de aandeelhouders aan wier rechten een wijziging afbreuk doet 18;
de unanimiteitseis 19;
het vereiste van een goedkeurend besluit 20;
de vrijstelling voor de aandeelhouder die niet heeft ingestemd met het desbetreffende besluit 21; en
aanpassing van de geschillenregeling, inhoudende het recht op uittreding zoals omschreven in art. 2:343 BW.
Voor de bepaling of een quorum en/of gekwalificeerde meerderheid is behaald tellen de stemrechtloze aandelen niet mee. Aan deze aandelen komen wel vergaderrechten toe, maar als zij niet ter vergadering aanwezig of vertegenwoordigd zijn, dan kan het besluit door de andere aandeelhouders toch worden genomen. In die zin wijkt de regeling van het unanimiteitsvereiste af van de regeling waar de instemming van aandeelhouders is vereist.
Overgangsrecht
De Invoeringswet verklaart de art. 68a, 69, 71, 74, 75, 79 tot en met 82 en 173 van de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek van overeenkomstige toepassing op de wijzigingen ingevolge de toekomstige wet. Ik loop de bepalingen kort langs.22
De hoofdregel is dat de nieuwe regeling na invoering onmiddellijke werking zal hebben (art. 68a Overgangswet NBW). Invoering zal geen wijziging in bestaande rechten tot gevolg hebben.23 Wetsartikelen in bestaande bedingen24, maar ook bedingen die de zakelijke inhoud van een bestaand wetsartikel weergeven, worden geacht naar de nieuwe wetsartikelen te verwijzen, tenzij dat niet in overeenstemming zou zijn met de strekking van het beding (art. 71 Overgangswet NBW). Lopende rechterlijke procedures lopen in beginsel door. Wel kan de rechter op verzoek van een der partijen of ambtshalve een termijn stellen waarbinnen partijen hun stellingen of conclusies aan de nieuwe wet kunnen aanpassen (art. 74 Overgangswet NBW). De nieuwe wet blijft buiten toepassing indien toepassing op grond van de redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn of de gelijkenis met de in het overgangsrecht geregelde gevallen daartoe mocht nopen, aldus art. 75 Overgangswet NBW.
Tenzij anders is bepaald, wordt een rechtshandeling die is verricht voordat de wet daarop van toepassing wordt, niet nietig of vernietigbaar ten gevolge van een omstandigheid die de wet, in tegenstelling tot het tevoren geldende recht, aanmerkt als een grond van nietigheid of vernietigbaarheid (art. 79 Overgangswet NBW). Voor de praktijk is belangrijk de bepaling dat een rechtshandeling die vernietigbaar was tot aan het tijdstip waarop de wet op haar van toepassing wordt, vanaf dat tijdstip af niet langer kan worden vernietigd op grond van het gebrek dat haar tevoren aankleefde, indien de wet een zodanig gebrek niet aanmerkt als een grond van vernietigbaarheid (art. 80 lid 1 Overgangswet NBW). Zo zullen dus rechtshandelingen die verricht zijn in strijd met art. 2:204c BW (Nachgründung) na de invoering niet langer vernietigbaar zijn. Vernietigbare rechtshandelingen worden nietig, indien de nieuwe wet het gebrek als een grond voor nietigheid aanmerkt (art. 80 lid 2 Overgangswet NBW). Een nietige rechtshandeling wordt van rechtswege met terugwerkende kracht tot een onaantastbare bekrachtigd indien zij voldoet aan de vereisten die de nieuwe wet daaraan stelt. Zo zal een rechtshandeling die is verricht in strijd met art. 2:207c BW (steunverbod) en daardoor nietig is, onaantastbaar worden na invoering (art. 81 lid 1 Overgangswet NBW). Dat is echter niet het geval als de statuten na de inwerkingtreding van het nieuwe bv-recht nog wel de nietigheidsgrond handhaven die onder het huidige recht geldt en het nieuwe recht de optie van nietigheid toestaat. Dan blijft de nietigheid in stand.25 Een nietige handeling geldt na invoering als vernietigbaar als de wet het aanklevende gebrek als een grond van vernietigbaarheid kwalificeert (art. 81 lid 2 Overgangswet NBW). Voorwaarde voor toepassing van art. 81 Overgangswet NBW is wel dat diegenen die zich op de nietigheid hadden kunnen beroepen de rechtshandeling als geldig hebben aangemerkt.
Op grond van art. V.2 lid 1 van de Invoeringswet dient binnen een jaar na de datum van inwerkingtreding van de wet het aandeelhoudersregister te vermelden of aan certificaathouders vergaderrecht toekomt. Indien die registratie nog niet is geschied een maand voor de datum van de eerste algemene vergadering na invoering van de nieuwe wet, dan moeten de houders van met medewerking van de vennootschap uitgegeven certificaten worden opgeroepen voor de algemene vergadering op de wijze als vermeld in de art. 2:223 leden 2 en 3 van de huidige regeling. Op een overdracht van aandelen die plaatsvindt na invoering blijft het huidige recht van toepassing indien de aandelen voordien zijn aangeboden. op grond van art. V.2 lid 2. Op een besluit tot kapitaalvermindering blijft ingevolge art. V.2 lid 4 de huidige regeling gelden als het besluit voor de invoering is genomen. De verkorte oproepingstermijn voor algemene vergaderingen van het nieuwe art. 2:225 BW geldt krachtens art. V.2 lid 5 voor alle vergaderingen die na de invoering worden gehouden, mits de statuten in een verkorte oproepingstermijn voorzien of terzake naar de wet verwijzen. Zijn er houders van met medewerking van de vennootschap uitgegeven certificaten van aandelen, dan dient op grond van art. V.2 lid 6 bij de eerstvolgende statutenwijziging aan de houders daarvan vergaderrecht te worden toegekend. Tot het moment van die statutenwijziging worden onder certificaten waaraan bij de statuten vergaderrecht is verbonden tevens verstaan certificaten die voor inwerkingtreding van de wet over vergaderrecht beschikten en die in het aandeelhoudersregister zijn opgenomen. Voor vennootschappen met een raad van commissarissen dient ingevolge art. V.2 lid 7 bij de eerstvolgende statutenwijziging een belet of ontstentenisregeling voor de commissarissen in de statuten te worden opgenomen.
Wat u nu al kunt doen.
Mogelijk rijst inmiddels de vraag wat u nu al zou kunnen doen. De statuten van bestaande vennootschappen zullen moeten worden beoordeeld op houdbaarheid, wenselijkheid en eventuele ongewenste gevolgen. Een paar voorbeelden. Een regeling in de statuten die de inkoop van aandelen beperkt op grond van de huidige regeling, zal die inkoop blijven beperken. Een statutaire regeling langs de lijnen van het huidige art. 2:207c BW kan tot vernietigbaarheid leiden terwijl de nieuwe wet deze handelingen toestaat. Een oproepingstermijn die in de statuten op vijftien dagen is gesteld, zal vijftien dagen blijven, ondanks de verkorte wettelijke minimum oproepingstermijn. De plaats van de vergadering in de statuten zal ook de plaats van de vergadering moeten zijn, tenzij alle vergadergerechtigden met een afwijkende plaats hebben ingestemd en de bestuurders en commissarissen voorafgaand aan de besluitvorming hebben kunnen adviseren. En dan zijn er nog de verwijzingen in de statuten naar wetsartikelen die in beginsel hebben te gelden als verwijzingen naar de toekomstige wetsartikelen, hetgeen de nodige verschuivingen tot gevolg kan hebben. Allerlei beperkende bepalingen omtrent kapitaalvermindering, geënt op de huidige wettelijke regeling zullen, al dan niet na enige interpretatie, moeten worden gevolgd. Voorts zijn er in veel gevallen de nodige bepalingen in de statuten die onnodig beperkend zijn. En dan is daar natuurlijk nog het algemene bezwaar dat waar statuten een andere regeling behelzen dan de wet voorschrijft, de wettelijke regeling in aanvulling op de statuten geldt, hetgeen eenvoudig tot misverstanden en daarmee tot nietigheden en vernietigbaarheden kan leiden. In dit verband moet ook de wetgeving omtrent de one-tier board worden genoemd, met zijn geheel andere regeling van de vertegenwoordiging bij tegenstrijdig belang.26 Bij dit alles dient weliswaar te worden bedacht dat art. 71 Overgangswet NBW mogelijk tot nuancering kan leiden, maar de grens van het bereik van dit artikel is lastig bepaalbaar. Voorts moet niet worden vergeten dat bij kleine statutenwijzigingen, zoals bijvoorbeeld een wijziging van de naam, een aantal aanvullende wijzigingen door de wet verplicht is gesteld (aan met medewerking van de vennootschap uitgegeven certificaten van aandelen moet bij de statuten vergaderrecht worden verbonden en er dient een belet- of ontstentenisregeling voor commissarissen in de statuten te worden opgenomen). Niet iedereen lijkt zich te realiseren dat de invoering van het nieuwe bv-recht automatisch een wijziging van de strekking van bestaande statuten met zich mee brengt. Wanneer u moet gaan kijken wat u te doen staat? Mij lijkt dat de tijd daarvoor is aangebroken.
Tot besluit
De vereenvoudiging en flexibilisering van het bv-recht, zoals nu vorm gegeven, biedt een aanzienlijke verruiming van de mogelijkheden tot inrichting van de statuten ten aanzien van onder meer stemrecht, besluitvorming, winstgerechtigdheid, overdracht van aandelen, aandeelhoudersrechten en –verplichtingen en de benoeming en het ontslag van bestuurders en commissarissen. Voorts behelst het een principieel andere regeling van de kapitaalbescherming en de rol van het bestuur daarin. De tijd om modelstatuten in diverse varianten te gaan ontwerpen is aangebroken. Het notariaat heeft (nog) een prominente rol bij het inrichten van statuten. Te hopen is dat notarissen de rug recht houden en geen afbraaktarieven zullen hanteren voor wat meer dan ooit maatwerk is. Flexibeler wordt het BV-recht wel, eenvoudiger niet.
Mr. P.H.N. Quist*
* Notaris te Amsterdam.
17 Zie de art. 2:195 lid 3, 216 lid 8, 226 lid 2, 228 leden 4 en 5, 242 lid 1, 252 lid 1 en 253 BW.
18 Ook de houders van stemrechtloze aandelen zullen hun instemming moeten geven voor besluiten tot statutenwijziging die hun rechten beperken. Het vereiste van instemming zien wij onder meer bij een statutenwijziging waarbij een lock-up periode wordt ingesteld (art. 2:195 lid 3 BW), afwijking van het evenredigheidsvereiste bij kapitaalvermindering of ontheffing van de stortingsplicht (art. 2:208 lid 3 en 4 BW), afwijking van de grondslag van de winstverdeling aan de hand van verplichte stortingen (art. 2:216 lid 6 BW), statutenwijziging waarbij aan bepaalde aandelen geen of een beperkt winstrecht wordt toegekend dan wel van de grondslag van de winstverdeling als bedoeld in art. 2:216 lid 6 BW wordt afgeweken (art. 2:216 lid 8 BW) en een statutenwijziging waarbij aan certificaathouders vergaderrechten worden ontnomen (art. 2:227 lid 4 BW).
19 De unanimiteitseis zien wij onder meer bij wijzigingen van aan de aandelen verbonden stemrechten waarbij van de hoofdregel omtrent het aan aandelen verbonden stemrecht wordt afgeweken (art. 2:228 lid 4 BW), de statutenwijziging waarbij een vergaderplaats buiten Nederland wordt aangewezen (art. 226 lid 2 BW) en bij de wijziging van een bepaling in de statuten die de wijziging van een of meer andere bepalingen uitsluit (art. 231 lid 3 BW)
20 Het vereiste van een goedkeurend besluit zien wij in het geval dat een statutenwijziging specifiek afbreuk doet aan rechten van houders van aandelen van een bepaalde soort of aanduiding (art. 2:231 lid 4 BW) alsook bij een besluit tot vermindering van het bedrag van de aandelen in geval er verschillende soorten aandelen zijn, in welk geval een goedkeurend besluit nodig is van elke groep van houders van aandelen waaraan de ‘omzetting’ afbreuk doet (art. 2:231a lid 1 BW).
21 De vrijstelling voor de aandeelhouder die niet instemt, zien wij onder meer terug bij de statutenwijziging waarbij verplichtingen van verbintenisrechtelijke aard, kwaliteitseisen of aanbiedingsverplichtingen worden opgelegd (art. 2:192 lid 1 BW) of waarbij een afwijkende prijsbepalingsregeling wordt ingevoerd (art. 2:192 lid 3 BW jo. art. 2:192a BW). Voor de aandeelhouders die niet met de desbetreffende statutenwijziging hebben ingestemd, gaat de wijziging niet gelden. De desbetreffende statutaire regeling kan niet tegen hen worden ingeroepen. Bij overdracht van de aandelen is de nieuwe aandeelhouder echter wel aan de verplichting gebonden. Voorts kan een afwijkende prijsbepalingsregeling aan een aandeelhouder, niet tegen zijn wil worden opgelegd (art. 2:195 lid 4 BW).
22 Zie ook J.D.M. Schoonbrood, ‘Overgangsrecht Wet vereenvoudiging en flexibilisering bv-recht en Wet bestuur en toezicht‘, WPNR 2012, 6933, p. 423-437.
23 In die zin dat iemand een vermogensrecht verliest, een schuld op een ander over gaat, het bedrag van een vordering wordt gewijzigd, een vorderingsrecht ontstaat, indien alle feiten die de wet daarvoor vereist, reeds voordien waren voltooid of een goed met een beperkt recht wordt belast (art. 69 Overgangswet NBW).
24 Bedoeld zijn ook statuten (Kamerstukken II 2010/11, 32 426, nr. 8, p. 18).
25 Aldus Kamerstukken II 2009/10, 32 426, nr. 3, p. 18.
26 Wet van 6 juni 2011 tot wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de aanpassing van regels over bestuur en toezicht in naamloze en besloten vennootschappen, Stb 2011, 275. Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Op dit moment is een reparatiewetsvoorstel tot aanpassing van deze wet in behandeling bij de Tweede Kamer (Wetsvoorstel tot wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek ter verduidelijking van de art. 297a en 297b, Kamerstukken II 2011/12, 32 873, nr. 2).