Overdracht en verpanding van het lidmaatschap van een investeringscoöperatie, bezien vanuit fiscaalrechtelijk, rechtspersonenrechtelijk en vermogensrechtelijk perspectief.
5. Overdracht
5.1. Overdracht van het lidmaatschap
In beginsel kan een lid zijn lidmaatschap van een coöperatie niet overdragen. Dat volgt uit art. 2:53a jo. 2:34 lid 1 BW, waarin is opgenomen dat het lidmaatschap persoonlijk is. (18) Volgens dezelfde bepaling kan daarvan echter in de statuten worden afgeweken. Het lidmaatschap van een coöperatie is dus overdraagbaar indien en voor zover de statuten dat bepalen. Omdat het lidmaatschap van een investeringscoöperatie economische waarde heeft, zal in de meeste gevallen overdracht statutair zijn toegestaan, al dan niet onder voorwaarden. (19)
Wanneer het lidmaatschap onoverdraagbaar is, dan kan het lidmaatschap onzes inziens niet worden overgedragen. Het verrichten van de handelingen die vereist zijn voor overdracht, sorteert dan geen goederenrechtelijk effect. (20) Onoverdraagbaarheid is dus niet hetzelfde als beschikkingsonbevoegdheid. De overdracht van een onoverdraagbaar lidmaatschap is dan ook niet toch geldig als de verkrijger zich op derdenbescherming (art. 3:88 lid 1 BW) kan beroepen. De verkrijger kan zich onder bijzondere omstandigheden alleen op art. 3:36 BW beroepen. Hetzelfde geldt onzes inziens wanneer bij de overdracht een statutaire blokkeringsregeling niet wordt nageleefd. (21)
Omdat het verenigingsrecht van Boek 2 BW niet voorziet in bepalingen die voorschrijven op welke wijze een overdraagbaar lidmaatschap kan worden overgedragen, is daarop de algemene regeling voor overdracht van vermogensrechten van toepassing. Het lidmaatschap van een coöperatie is een recht op naam, en dus is voor overdracht van het lidmaatschap een geldige titel, een geldige levering en beschikkingsbevoegdheid van het lid vereist (art. 3:84 lid 1 BW), waarbij de levering in beginsel plaatsvindt door middel van een akte en mededeling daarvan aan de coöperatie (art. 3:94 lid 1 BW). (22) Bij overdracht van het lidmaatschap houdt de vervreemder op lid te zijn en wordt de verkrijger lid van de coöperatie. Anders dan Kollen zijn wij van mening dat overdracht geen vorm van beëindiging van het lidmaatschap is of zou moeten zijn. (23) Het lidmaatschap eindigt niet, maar gaat over op de verkrijger. Overdracht van het lidmaatschap is daarom niet opgenomen in de limitatieve en dwingendrechtelijke opsomming van beëindigingsgronden in art. 2:35 BW.
In theorie is ook stille levering van een lidmaatschap mogelijk. Voor de levering is dan een authentieke of geregistreerde onderhandse akte vereist, zonder mededeling aan de coöperatie (art. 3:94 lid 3 BW). De levering kan in dat geval slechts tegenover de coöperatie worden ingeroepen na de mededeling (art. 3:94 lid 3 tweede zin BW). In geval van beschikkingsonbevoegdheid van de vervreemder kan de verkrijger zich pas op art. 3:88 lid 1 BW beroepen indien hij te goeder trouw is op het moment van de mededeling (art. 3:94 lid 3 derde zin BW). De overdracht van het lidmaatschap zal echter meestal aan statutaire beperkingen zijn onderworpen, zoals de goedkeuring bij besluit van het bestuur of de algemene ledenvergadering, of de goedkeuring door alle leden. Voor zover in deze gevallen voor overdracht van het lidmaatschap mededeling aan (het bestuur van) de coöperatie vereist is, is stille levering niet mogelijk. (24)
Ook kunnen aan de overdracht vormvereisten worden gesteld, bijvoorbeeld het vereiste dat overdracht slechts kan plaatsvinden bij notariële akte en/of dat overdracht slechts kan plaatsvinden met mededeling aan (het bestuur van) de coöperatie. Hoewel dergelijke statutaire vereisten verder gaan dan de wet in art. 3:94 lid 1 BW voor de levering voorschrijft, hebben zulke vereisten onzes inziens wel degelijk ‘goederenrechtelijk effect’. Dat wil zeggen dat het lidmaatschap in deze gevallen slechts kanworden overgedragen met inachtneming van de statutaire vormvoorschriften, omdat op grond van art. 2:53a jo. 2:34 lid 1 BW het lidmaatschap slechts overdraagbaar is indien en voor zover de statuten dat bepalen.
Op verkrijging van het lidmaatschap krachtens overdracht is art. 2:53a jo. 2:33 BW, dat ziet op de ‘normale’ verkrijging van het lidmaatschap door toelating waarover in beginsel het bestuur beslist, niet van toepassing. (25) Dat is niet erg, omdat met de hiervóór bedoelde blokkeringsregelingen het bestuur respectievelijk de leden invloed op de samenstelling van het ledenbestand kunnen houden. De statuten kunnen overigens ook de regeling inzake normale toelating van overeenkomstige toepassing verklaren op de verkrijging van een lidmaatschap krachtens overdracht.
Als het lidmaatschap rechtsgeldig wordt overgedragen, wordt de verkrijger lid van de coöperatie en houdt de vervreemder op lid te zijn. Met het lidmaatschap verkrijgt de verkrijger ook alle uit de lidmaatschapsverhouding voortvloeiende rechten. Dit betreft niet alleen de (overdraagbare) vermogensrechten, maar ook bijvoorbeeld stem- en vergaderrechten, niet omdat die afzonderlijk worden overgedragen, maar omdat die rechten onderdeel uitmaken van het overgedragen lidmaatschap. Omdat de verkrijger lid wordt van de coöperatie, komen op hem ook de uit de lidmaatschapsverhouding voortvloeiende verplichtingen te rusten.
5.2. Overdracht van rechten uit het lidmaatschap
Van overdracht van het lidmaatschap als zodanig, moet worden onderscheiden de overdracht van uit het lidmaatschap voortvloeiende rechten. Hiervoor komen alleen de vermogensrechtelijke rechten die uit het lidmaatschap voortvloeien, in aanmerking (zie hiervóór onder 4).
De vermogensrechtelijke rechten die uit het lidmaatschap voortvloeien, zijn rechten op naam. Voor overdracht daarvan is een geldige titel, een geldige levering en beschikkingsbevoegdheid van het lid vereist (art. 3:84 lid 1 BW), waarbij de levering dient plaats te vinden door middel van een akte en mededeling aan de coöperatie (art. 3:94 lid 1 BW) of door middel van een authentieke of geregistreerde onderhandse akte, zonder mededeling aan de coöperatie (art. 3:94 lid 3 BW). Het voorgaande geldt voor zowel de reeds bestaande als de nog toekomstige rechten (art. 3:97 lid 1 BW), zij het dat voor stille levering van toekomstige rechten het vereiste geldt dat deze rechten op het tijdstip van de levering reeds bestaan of rechtstreeks zullen worden verkregen uit een dan reeds bestaande rechtsverhouding (art. 3:94 lid 3 BW). Aan dit vereiste zal in het onderhavige geval zijn voldaan indien het rechten betreft die voortvloeien uit een bestaande lidmaatschapsverhouding.
Bij overdracht van alleen de rechten uit de lidmaatschapsverhouding, blijft die verhouding tussen de oorspronkelijke partijen bestaan. Er vindt dan geen overdracht plaats van het lidmaatschap zelf; de vervreemder blijft lid en de verkrijger wordt geen lid van de coöperatie. (26) Alleen de overgedragen en dus overdraagbare rechten gaan over op de verkrijger. De overige rechten, zoals onoverdraagbare vermogensrechten of stem- en vergaderrechten, alsmede de uit het lidmaatschap voortvloeiende verplichtingen, kunnen niet op deze wijze overgaan.
5.3. Overdracht van de ledenovereenkomst
Een lid van een coöperatie is verplicht één of meer ledenovereenkomsten met de coöperatie te sluiten (art. 2:53 lid 1 BW). Toch moeten het lidmaatschap en de ledenovereenkomst vermogensrechtelijk worden onderscheiden. De ledenovereenkomst als zodanig is geen goed en kan dus ook niet worden overgedragen. Wel is het mogelijk de ledenovereenkomst op een ander te doen overgaan door middel van contractsoverneming (art. 6:159 BW). (27) Deze contractsoverneming geschiedt bij akte tussen de oorspronkelijke en de nieuwe wederpartij van de coöperatie en kan alleen plaatsvinden met medewerking van de coöperatie (art. 6:159 lid 1 BW). Door de contractsoverneming gaat de hoedanigheid van contractuele wederpartij van de coöperatie, over van de oorspronkelijke naar de nieuwe wederpartij.
In geval van contractsoverneming gaan alle rechten en verplichtingen uit hoofde van het overgenomen contract in beginsel van rechtswege over (art. 6:159 lid 2 BW). Dit geldt ook voor vorderingen die door een beding tussen het oorspronkelijke lid en de coöperatie onoverdraagbaar zijn gemaakt (art. 3:83 lid 2 BW); de uitzondering van art. 6:159 lid 2 BW (‘voor zover niet (…) anders is bepaald’) ziet niet op een andersluidend beding tussen de oorspronkelijke contractspartij en de wederpartij, maar op een andersluidend beding tussen de oorspronkelijke en de nieuwe contractspartij (‘de derde’). (28) Ook onoverdraagbare vorderingen kunnen dus overgaan als gevolg van contractsoverneming; die overgang is immers niet aan te merken als overdracht (het woord ‘overdracht’ in art. 6:159 lid 1 BW ziet niet op de rechten uit het contract, maar op het contract zelf), zodat de bepalingen van afdeling 3.4.2 BW niet op deze overgang van toepassing zijn. (29) Anders dan tussen het oorspronkelijke lid en de coöperatie, kan wel tussen het oorspronkelijke lid en het nieuwe lid worden overeengekomen dat bepaalde rechten van de contractsoverneming worden uitgezonderd (art. 6:159 lid 2 BW). Hoewel een onoverdraagbaarheidsbeding tussen het oorspronkelijke lid en de coöperatie dus niet aan overgang als gevolg van contractsoverneming in de weg staat, moet worden bedacht dat voor contractsoverneming de medewerking van de coöperatie vereist is; indien en voor zover de coöperatie medewerking weigert, vindt deze overgang niet plaats.
5.4. Overdracht van rechten uit de ledenovereenkomst
De hiervóór beschreven contractsoverneming moet worden onderscheiden van het geval dat slechts rechten worden overgedragen die voortvloeien uit de ledenovereenkomst met de coöperatie. Die rechten kunnen, voor zover zij vermogensrechten zijn, worden overgedragen door middel van een geldige titel, een geldige levering en beschikkingsbevoegdheid van het lid (art. 3:84 lid 1 BW), waarbij de levering dient plaats te vinden door middel van een akte en mededeling daarvan aan de coöperatie (art. 3:94 lid 1 BW). Net als bij overdracht van rechten uit de lidmaatschapsverhouding, is hier voorts denkbaar dat levering plaatsvindt door middel van een authentieke of geregistreerde onderhandse akte, zonder mededeling aan de coöperatie (art. 3:94 lid 3 BW). Ook hier geldt dat zowel reeds bestaande als nog toekomstige rechten kunnen worden overgedragen (art. 3:97 lid 1 BW), waarbij voor stille levering van toekomstige rechten het vereiste geldt dat deze rechten op het tijdstip van de levering reeds bestaan of rechtstreeks zullen worden verkregen uit een dan reeds bestaande ledenovereenkomst (art. 3:94 lid 3 BW).
Gaat de ledenovereenkomst niet bij wijze van contractsoverneming over, maar worden slechts rechten uit de ledenovereenkomst overgedragen, dan blijft de ledenovereenkomst zelf voortbestaan tussen het oorspronkelijke lid (de cedent) en de coöperatie.
5.5. Overdracht van ‘het geheel’
Vermogensrechtelijk is het juist om het lidmaatschap van een coöperatie en de ledenovereenkomst met een coöperatie, van elkaar te onderscheiden. In het coöperatierecht zijn beide rechtsverhoudingen echter sterk met elkaar verweven. De coöperatie is verplicht met ieder lid één of meer overeenkomsten te sluiten en ieder lid is verplicht één of meer overeenkomsten met de coöperatie te sluiten. Het is daarom de vraag of niet zou moeten worden aangenomen dat overdracht van het lidmaatschap, overgang van de overeenkomst met dat lid, insluit. Wanneer de overdracht van het lidmaatschap plaatsvindt met medewerking van de coöperatie, zou dat vermogensrechtelijk verklaarbaar zijn door aan te nemen dat het lidmaatschap door middel van openbare cessie is overgegaan (art. 3:84 lid 1 jo. 3:94 lid 1 BW) en de ledenovereenkomst door middel van contractsoverneming (art. 6:159 BW). Die zienswijze zou voorkomen dat het lidmaatschap en de ledenovereenkomst van elkaar kunnen worden gescheiden door overdracht/overgang van één van beide rechtsverhoudingen. Bovendien gaan in dat geval alle rechten en verplichtingen uit zowel de lidmaatschapsverhouding als de contractuele verhouding, mee over. Dit geldt ook voor de niet-vermogensrechtelijke rechten (zoals stem- en vergaderrechten) en de niet-overdraagbare vermogensrechtelijke rechten. Aldus wordt het hele ‘pakket’ aan rechten en verplichtingen van de vervreemder overgedragen aan de verkrijger.
Wanneer afzonderlijke overdracht van het lidmaatschap mogelijk zou zijn, zou het nieuwe lid een overeenkomst met de coöperatie moeten aangaan, omdat de wet dat eist (art. 2:53 lid 1 BW). (30) Om dezelfde reden zou, wanneer afzonderlijke overgang van de ledenovereenkomst mogelijk zou zijn, het achterblijvende lid een nieuwe ledenovereenkomst met de coöperatie moeten sluiten. Bovendien zouden in deze beide gevallen ‘ledenovereenkomsten’ bestaan tussen de coöperatie en niet-leden. Weliswaar is dit juridisch mogelijk (art. 2:53 lid 3 BW), maar het kan zijn dat dit door de coöperatie onwenselijk wordt geacht. Zo zullen investeringscoöperaties gewoonlijk niet dezelfde overeenkomsten die zij met leden sluiten, met anderen aangaan. Eén van de tegenprestaties voor het ter beschikking stellen van financiële middelen aan de coöperatie wordt immers geboden in de vorm van lidmaatschapsrechten zoals het stem- en vergaderrecht, rechten waarmee invloed binnen de coöperatie kan worden uitgeoefend. Bovendien mag een coöperatie de overeenkomsten die zij met leden sluit, ingevolge art. 2:53 lid 4 BW niet in zodanige mate met anderen sluiten, dat de overeenkomsten met leden daardoor ‘van ondergeschikte betekenis’ worden. Met dit verbod verdraagt zich slecht dat als uitgangspunt zou gelden dat na overdracht van het lidmaatschap de contractuele verhouding tussen coöperatie en het voormalige lid voortbestaat. De verknochtheid tussen lidmaatschap en ledenovereenkomst blijkt voorts uit de omstandigheid dat door opzegging van het lidmaatschap door het lid of de coöperatie, de gehele rechtsverhouding tussen het lid en de coöperatie, dat wil zeggen zowel de lidmaatschapsverhouding als de contractuele verhouding, wordt beëindigd. (31)
Gelet op het voorgaande zouden wij willen aannemen dat, als ‘het lidmaatschap’ wordt overgedragen, bij de uitleg van de titel en de leveringsakte al snel moet worden aangenomen (tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald) dat partijen hebben bedoeld zowel het lidmaatschap als de ledenovereenkomst tussen de vervreemder en de coöperatie, inclusief de uit die beide rechtsverhoudingen voortvloeiende rechten en verplichtingen, over te dragen aan de verkrijger. (32) Als in de statuten van de coöperatie de blokkeringsregeling wordt opgenomen dat het lidmaatschap slechts overdraagbaar is met goedkeuring van (het bestuur van) de coöperatie, dan kan het lidmaatschap zónder die goedkeuring niet worden overgedragen; mét die goedkeuring is overdracht van het lidmaatschap (inclusief de daaruit voortvloeiende rechten en verplichtingen) verklaarbaar omdat dan is voldaan aan de vereisten van art. 3:84 lid 1 jo. 3:94 lid 1 BW en is overgang van de ledenovereenkomst (inclusief de daaruit voortvloeiende rechten en verplichtingen) verklaarbaar omdat dan is voldaan aan de vereisten van art. 6:159 lid 1 BW.
Overigens kan het onder omstandigheden wenselijk zijn dat de ledenovereenkomst niet, althans niet ongewijzigd, overgaat bij overdracht van het lidmaatschap. De coöperatie wordt zo in staat gesteld om een nieuwe ledenovereenkomst aan te gaan met de verkrijger, waarbij bijvoorbeeld andere voorwaarden kunnen worden bedongen. Indien gewenst kan de statutaire goedkeuringsregeling in deze mogelijkheid voorzien; voor contractsoverneming is immers ‘medewerking’ van de coöperatie vereist (art. 6:159 lid 1 BW).
Mr. G.J.C. Rensen *
Mr. A. Steneker **
* Kandidaat-notaris Hermans & Schuttevaer Notarissen Utrecht, docent Van der Heijden Instituut Radboud Universiteit Nijmegen.
** Universitair hoofddocent burgerlijk recht Radboud Universiteit Nijmegen.
Voetnoten:
18. Vgl. Parl. Gesch. Boek 2, p. 395.
19. Vgl. Asser/Van der Grinten/Maeijer 2-II, De rechtspersoon, Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink 1997, nr. 277; en Dijk/Van der Ploeg, Van vereniging en stichting, coöperatie en onderlinge waarborgmaatschappij, Deventer: Kluwer 2007, p. 129.
20. Vgl. voor vorderingsrechten art. 3:83 lid 2 BW; HR 29 januari 1993, NJ 1994, 171, m.nt. P. van Schilfgaarde (Van Schaik q.q./ABN AMRO); en HR 17 januari 2003, NJ 2004, 281, m.nt. H.J. Snijders (Oryx/Van Eesteren).
21. Evenzo: S.C.J.J. Kortmann, Verbonden aandelen als blokkeringsregeling, De NV 1991, p. 281; G.J.H. van der Sangen, Rechtskarakter en financiering van de coöperatie, Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink 1999, p. 154-156; en Van Schilfgaarde/Winter, Van de BV en de NV, Deventer: Kluwer 2006, p. 117. Anders: H.J.M.N. Honée, Beperking van overdraagbaarheid en beschikkingsbevoegdheid, De NV 1992, p. 33; en Asser/Maeijer 2-III, De naamloze en besloten vennootschap, Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink 2000, nrs. 210 en 216.
22. Vgl. G.J.H. van der Sangen, Rechtskarakter en financiering van de coöperatie, Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink 1999, p. 154; Asser/Van der Grinten/Maeijer 2-II, De rechtspersoon, Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink 1997, nr. 277; en Dijk/Van der Ploeg, Van vereniging en stichting, coöperatie en onderlinge waarborgmaatschappij, Deventer: Kluwer 2007, p. 130.
23. F.C. Kollen, De vereniging in de praktijk, Deventer: Kluwer 2007, p. 134.
24. Het bestuur vertegenwoordigt (tenzij de wet anders bepaalt) de coöperatie (art. 2:53a jo. 2:45 lid 1 BW).
25. Vgl. Dijk/Van der Ploeg, Van vereniging en stichting, coöperatie en onderlinge waarborgmaatschappij, Deventer: Kluwer 2007, p. 131.
26. Vgl. HR 7 juni 2002, JOR 2002/133 (Van Hees q.q./MeesPierson).
27. Vgl. Dijk/Van der Ploeg, Van vereniging en stichting, coöperatie en onderlinge waarborgmaatschappij, Deventer: Kluwer 2007, p. 130.
28. Vgl. Parl. Gesch. Boek 6, p. 585-586; en Asser/Hartkamp/Sieburgh 6-II*, De verbintenis in het algemeen, Deventer: Kluwer 2009, nr. 310.
29. Vgl. Parl. Gesch. Boek 6, p. 585; H.L.E. Verhagen en M.H.E. Rongen, Cessie (Preadvies Vereniging voor Burgerlijk Recht), Deventer: Kluwer 2000, p. 97-98; en Asser/Hartkamp/Sieburgh 6-II*, De verbintenis in het algemeen, Deventer: Kluwer 2009, nr. 311.
30. Wanneer dat niet gebeurt, voldoet de coöperatie niet aan de wettelijke omschrijving van haar rechtsvorm. In het uiterste geval kan dit een grond zijn voor ontbinding van de coöperatie door de rechtbank (art. 2:21 lid 1 aanhef en onder c BW).
31. Vgl. F.J.P. van den Ingh, Kenmerken van de coöperatie en haar verhouding tot de leden, S&V 1995, p. 172. Dit is anders bij een onderlinge waarborgmaatschappij, waar opzegging van het lidmaatschap geen enkel effect heeft zolang er nog een verzekeringsovereenkomst tussen het lid en de onderlinge waarborgmaatschappij bestaat (art. 2:62 sub b eerste volzin BW).
32. Vgl. HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635, m.nt. C.J.H. Brunner (Haviltex).