Het slot van het tweede lid van art. 2:158/268 BW bevat twee waarborgen. Bestaat na inwerkingtreding van de wet aanpassing structuurregeling nog steeds behoefte aan deze waarborgen? Zijn andere waarborgen wenselijk?
1. Inleiding
Structuurvennootschappen hebben verplicht een rvc (art. 2:158/268 lid 1 BW). Dit uitgangspunt is overgenomen in het wetsvoorstel aanpassing structuurregeling. 1) Het wetsvoorstel bevat een nieuw benoemingsstelsel (waarover hierna meer).
Met toestemming van alle stakeholders (ava, or en rvc) kan, conform de aanbeveling van de SER 2), in de statuten afgeweken worden van het wettelijk benoemingsstelsel (ontwerp-art. 2:158/268 lid 12 BW). 3) Zo behoeft de rvc niet te bestaan uit ten minste drie leden, zoals thans art. 2:158/268 lid 3 BW dwingendrechtelijk voorschrijft. In het wetsvoorstel is de benoemingsbevoegdheid ter zake van structuurcommissarissen toebedeeld aan de ava (ontwerp-art. 2:158/268 lid 4 BW). Hiervan kan worden afgeweken. Stakeholders kunnen kiezen voor het bestaande, gecontroleerde coöptatiesysteem. 4)
Artikel 2:158/268 lid 2 bepaalt thans onder meer dat:
|