STICHTINGSRUBRIEK
Bespreking van een arrest over internationaal huwelijksvermogensrecht en derdenwerking Hof Amsterdam 20 december 2016
Casus[1]
Een man en vrouw die beiden zowel de Nederlands als de Israëlische nationaliteit bezitten zijn in 2008[2] in Israël met elkaar getrouwd. Zij woonden sinds 1996 in Nederland en zijn daar ook blijven wonen na het huwelijk. Op 12 oktober 2008[3] sloten zij een in het Engels opgestelde marriage agreement, waarin zij overeenkwamen dat goederen die vóór de huwelijksvoltrekking aan een van hen in eigendom toebehoorden, ook daarna eigendom van de desbetreffende echtgenoot bleven. De marriage agreement bevat de volgende clausule:
“This Agreement shall be enforced under the law of the State of Israel or the State of the Netherlands or both, at the time of the execution of this Agreement.’
Op 7 augustus 2015 voegden de man en de vrouw een Engelstalig addendum toe aan de marriage agreement, waarin zij afspraken dat alle bestaande roerende zaken in de woning zoals vermeld op een aan dat addendum gehechte lijst, uitsluitend in eigendom (blijven) toebehoren aan de vrouw. De bovengenoemde clausule werd in het addendum wederom opgenomen.
Op 19 januari 2016 ondertekenden de man en de vrouw een in het Nederlands gestelde verklaring, waarin zij verklaarden, dat ‘alle roerende zaken die zich bevinden op hun woonadres, alsmede elders, inclusief vervoermiddelen,’ eigendom zijn van de vrouw en dat deze zaken door de man aan de vrouw zijn geleverd, voor zover dit nog niet zou zijn gebeurd. Zij verklaarden dat op de overeenkomst Nederlands recht van toepassing was.
Een rechtbank in de Verenigde Staten veroordeelde de man bij verstek op 30 december 2011 tot betaling van een aanzienlijke schadevergoeding aan een Amerikaanse vennootschap RAZ en een andere persoon (hierna tezamen genoemd: RAZ). RAZ verkreeg van de rechtbank Noord-Holland op 16 september 2015 een vonnis, waarin de man veroordeeld werd tot betaling van dat bedrag. RAZ heeft op 1 februari 2016 executoriaal beslag gelegd op goederen die zich in de echtelijke woning bevonden. De vrouw vorderde in kort geding het beslag op te heffen, stellende dat die goederen haar privévermogen zijn en dat RAZ zich niet op haar vermogen mag verhalen. De rechtbank en het hof wezen de vordering van de vrouw af. Ik citeer hier het hof:[4]
“Uit artikel 4, eerste lid en tweede lid onder 1, van het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime in samenhang met de artikelen 1 en 2 van de Wet conflictenrecht huwelijksvermogensregime (oud) – zoals geldend op de datum van de voltrekking van hun huwelijk – wordt het huwelijksvermogensregime van de vrouw en de man beheerst door het Nederlandse recht, aangezien zij hun eerste gewone verblijfplaats na de huwelijksvoltrekking in Nederland hebben gevestigd, zij beiden bovendien (mede) de Nederlandse nationaliteit hebben en zij vóór het huwelijk geen ander toepasselijk recht hebben aangewezen. Het onder 3.1 aangehaalde beding in de ‘marriage agreement’ en in het addendum daarbij houdt niet een zodanige rechtskeuze in. De omstandigheden dat de man en de vrouw ook de Israëlische nationaliteit hebben en dat het huwelijk in Israël is voltrokken, doen aan de toepasselijkheid van Nederlands recht niet af. Uit artikel 9 van het hiervoor genoemde Verdrag en artikel 3 van de Wet conflictenrecht huwelijksvermogensregime (oud) volgt dan dat ook de gevolgen van het huwelijksvermogensregime ten aanzien van een rechtsbetrekking tussen een echtgenoot en derden, zoals de rechtsbetrekking tussen de man enerzijds en RAZ anderzijds, worden beheerst door Nederlands recht.”
(…)
“Uit de toepasselijkheid van Nederlands recht op het huwelijksvermogensregime volgt (i) dat tussen de vrouw en de man in beginsel een algehele gemeenschap van goederen bestaat, (ii) dat zowel de beslagen roerende zaken als de schuld van de man aan RAZ uit hoofde van het onder 3.3 genoemde vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 16 september 2015 tot die gemeenschap behoren en (iii) dat het RAZ vrijstaat de beslagen zaken uit te winnen voor het verhaal van hun vordering op de man. Het voorgaande zou uitzondering lijden als de vrouw en de man op de door artikel 1:115 BW voorgeschreven wijze, dus bij notariële akte, huwelijkse voorwaarden zouden hebben gemaakt waarbij de eigendom van de betrokken zaken uitsluitend aan de vrouw was toegedeeld en de hiertoe strekkende bepaling zou zijn ingeschreven in het daarvoor bestemde huwelijksgoederenregister, aangenomen dat RAZ van die bepaling onkundig zouden zijn. Voor zover in dit geding gebleken hebben de vrouw en de man echter niet bij notariële akte huwelijkse voorwaarden gemaakt, laat staan huwelijkse voorwaarden waarin een bepaling zoals zojuist bedoeld is opgenomen, die in het huwelijksgoederenregister is ingeschreven. Noch de ‘marriage agreement’, noch het addendum daarbij, noch de onder 3.2 aangehaalde schriftelijke verklaring van 19 januari 2016, houden bij notariële akte opgemaakte huwelijkse voorwaarden in, daargelaten nog dat geen van deze in het genoemde register is ingeschreven. Bovendien heeft de schriftelijke verklaring van 19 januari 2016 niet de (gedeeltelijke) opheffing van de huwelijkse gemeenschap van goederen, door de in die verklaring genoemde zaken daarvan uit te zonderen, tot gevolg gehad, alleen al omdat opnieuw niet aan het vereiste van een notariële akte is voldaan. Uitgangspunt is dus dat tussen de vrouw en de man een algehele gemeenschap van goederen bestaat en dat RAZ zich op de beslagen roerende zaken, die daartoe behoren, mag verhalen.”
Ik wil vier punten uit dit arrest aan de orde stellen.
- Hebben de echtgenoten een geldige rechtskeuze uitgebracht in de marriage agreement in de zin van het verdrag?
De man en de vrouw zijn met elkaar in het huwelijk getreden in 2008. Dat betekent dat voor de vraag welk huwelijksvermogensrecht van toepassing is zij vallen onder de bepalingen van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978.[5]
Art. 11 van het verdrag bepaalt dat de aanwijzing van het toepasselijke recht uitdrukkelijk moet zijn overeengekomen of ondubbelzinnig kan voortvloeien uit de huwelijkse voorwaarden. De laatste overeenkomst van 16 januari 2016 laat ik buiten beschouwing, aannemende dat die getekend is nadat de Nederlandse rechtbank het Amerikaanse vonnis erkend heeft.
De clausule in de marriage agreement is naar mijn mening verwarrend te noemen, aangezien niet naar één maar naar twee rechtstelsels wordt verwezen. Daaruit kan niet afgeleid worden dat er voor één specifiek recht gekozen is. Ik ben het dan ook eens met de constatering van het hof dat de marriage agreement geen uitdrukkelijke rechtskeuze inhoudt voor een bepaald recht.
Maar daarmee is evenwel niet gezegd dat de overeenkomsten niet een stilzwijgende rechtskeuze kunnen inhouden. Een stilzwijgende rechtskeuze kan ook blijken uit een verwijzing in de overeenkomst naar een wetsartikel of het gebruik van bepaalde bewoordingen.[6] De beslissing van het hof geeft geen uitsluitsel over de vraag of dit onderzocht is.
Overigens mochten de man en de vrouw op grond van art. 3 van het verdrag kiezen voor het Nederlandse recht, omdat Nederland hun eerste gewone verblijfplaats werd en zowel de vrouw als de man de Nederlandse nationaliteit bezitten. Zij mochten ook voor Israëlisch recht kiezen, aangezien zowel de vrouw als de man de Israëlische nationaliteit bezitten. Iedere nationaliteit die een echtgenoot bezit, kan bij meervoudige nationaliteit gekozen worden.[7]
- Welk huwelijksvermogensrecht geldt er tussen de echtgenoten bij gebreke aan een geldige rechtskeuze?
Het hof bepaalde terecht dat op grond van de objectieve verwijzingsregels van art. 4 van het verdrag, indien partijen geen geldige rechtskeuze hebben uitgebracht, Nederlands huwelijksvermogensrecht van toepassing was op dit huwelijk. Het hof verwees daarbij naar zowel art. 4 lid 1 als naar art. 4 lid 2 van het verdrag. Dat kan volgens mij niet. Het is naar mijn mening[8] zo dat óf lid 1 óf lid 2 van toepassing is, waarbij lid 1 de hoofdregel geeft en lid 2 sub 1 en sub 2 onder bepaalde voorwaarden een uitzondering geeft, indien de echtgenoten zowel een gemeenschappelijk eerste gewone verblijfplaats als een gemeenschappelijke nationaliteit bezitten. Er dient daarom getoetst te worden of in het onderhavige geval de uitzonderingssituatie van art. 4 lid 2 van het verdrag zich voordoet. Uit de feiten begrijp ik dat op de datum van de huwelijkssluiting de man en de vrouw beiden zowel de Nederlandse als de Israëlische nationaliteit bezaten. Art. 15 lid 1 van het verdrag geeft een definitie van het begrip gemeenschappelijke nationaliteit. Lid 2 bepaalt dat de gemeenschappelijke nationaliteit niet van toepassing is, indien de echtgenoten meer dan één gemeenschappelijke nationaliteit bezitten.[9] In dit geval bezitten de man en de vrouw beiden zowel de Nederlandse als de Israëlische nationaliteit bij de aanvang van het huwelijk en doet zich de uitzondering van art. 15 lid 2 voor en daarmee bezitten zij geen gemeenschappelijke nationaliteit in de zin van het verdrag. Om die reden kan art. 4 lid 2 op hen niet worden toegepast. Zij bezitten echter wel een eerste gemeenschappelijke gewone verblijfplaats en daarom is in hun geval alleen art. 4 lid 1 van het verdrag van toepassing. Dit leidt tot de conclusie dat nu hun eerste gewone verblijfplaats in Nederland was gelegen het Nederlandse huwelijksvermogensrecht van toepassing is.
- Hebben de echtgenoten geldige huwelijkse voorwaarden gemaakt?
Art. 12 van het verdrag bepaalt dat huwelijkse voorwaarden wat betreft vorm geldig zijn, indien deze in overeenstemming zijn hetzij met het interne recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime, hetzij met het interne recht van de plaats waar zij werden aangegaan. Als minimumvereiste geldt dat de huwelijkse voorwaarden in elk geval moeten worden neergelegd in een gedagtekend en door beide echtgenoten ondertekend schriftelijk stuk. Het hof heeft aangenomen dat de marriage agreement niet bij notariële akte zijn opgemaakt, zie art. 1:115 BW en wat betreft vorm niet aan het Nederlandse recht voldoen. Uit het arrest is niet te lezen waar de echtgenoten de marriage agreement van 12 oktober 2008 ondertekend hebben.[10] Was dat in Israël, waar het huwelijk plaatsvond, dan zijn de huwelijkse voorwaarden geldig indien zij voldoen aan de vormvoorschriften die Israël aan huwelijkse voorwaarden stelt. Het hof had dan ook moeten toetsen welke vormvoorschriften Israël stelt aan huwelijkse voorwaarden.
In Israël geldt voor de verschillende religieuze bevolkingsgroepen verschillend familierecht. Aannemende dat de man en de vrouw joods zijn geldt de Wet vermogensverhoudingen tussen echtgenoten van 5733-1973. Deze wet schrijft voor dat huwelijkse voorwaarden schriftelijk dienen te worden aangegaan en goedgekeurd dienen te worden door de rechtbank. Worden de huwelijkse voorwaarden voorafgaande aan het huwelijk gemaakt, dan mag die verklaring ook afgegeven worden door een notaris of de persoon die het huwelijk registreert.[11] Is de marriage agreement aangegaan in Israël, dan zijn de huwelijkse voorwaarden volgens het Israëlische recht geldig mits voldaan is aan de voorwaarde van de goedkeuring. Als dat het geval is, dan zijn de echtgenoten, alhoewel Nederlands recht geldt, toch naar de vorm geldige huwelijkse voorwaarden overeengekomen en zou tussen hen niet de algehele gemeenschap van goederen gelden, maar het overeengekomen stelsel in de marriage agreement.
Het addendum van 7 augustus 2015 zou wat betreft vorm ook geldig kunnen zijn, mits deze overeenkomst ook in Israël getekend is en de voorgeschreven goedkeuring gegeven is. Informatie daarover ontbreekt.
Wat betreft inhoud meen ik dat de marriage agreement aangemerkt kan worden als een afwijking van de (Nederlandse) gemeenschap van goederen en – voor zover ik kan overzien[12] – niet in strijd is met dwingende Nederlandse wetsbepalingen, zie art. 1:121 BW. Ik concludeer dat wat betreft inhoud de marriage agreement geldig is.
- Kunnen de echtgenoten de marriage agreement tegenwerpen aan derden?
Op grond van art. 9 lid 1 van het verdrag geldt het toepasselijke huwelijksvermogensrecht niet alleen tussen de echtgenoten maar in beginsel ook tegenover derden. Art. 9 lid 2 staat het toe van die regeling af te wijken onder bepaalde voorwaarden. Nederland heeft dat gedaan[13] en bij inwerkingtreding een publicatievoorschrift gegeven in de artt. 4 en 5 van de Wet conflicten huwelijksvermogensregime, dat per 1 januari 2012 opgenomen is in de artt. 10:45 en 10:46 BW. Voor Nederland geldt dus een nadere regeling naast art. 9 van het verdrag.[14]
Art. 10:45 BW staat het toe dat echtgenoten een notariële verklaring in het huwelijksgoederenregister inschrijven dat er geen Nederlands recht geldt. De notariële verklaring kan in casu niet worden ingeschreven, wetende dat er Nederlands recht en geen vreemd recht geldt.
Art. 10:46 BW bepaalt dat derden te goeder trouw onder bepaalde voorwaarden beschermd worden en mogen uitgaan van Nederlands recht. In casu is echter niet aan één van de voorwaarden voldaan, aannemende dat de schuldeiser ten tijde van het aangaan van de rechtshandeling geen gewone verblijfplaats in Nederland had.
Onder punt 3 heb ik geconcludeerd dat de in Israël opgemaakte marriage agreement tussen de echtgenoten wat betreft vorm geldige huwelijkse voorwaarden kunnen zijn indien zij in Israël zijn opgemaakt. Indien van dit laatste wordt uitgegaan, is het de vraag of de echtgenoten deze aan RAZ kunnen tegenwerpen. Art. 9 van het verdrag verwijst hier naar het Nederlandse recht wanneer een echtgenoot een rechtsbetrekking met een derde aangaat. Is het voor deze in het buitenland opgemaakte huwelijkse voorwaarden voorgeschreven dat deze in het Nederlandse huwelijksgoederenregister dienen te worden ingeschreven willen zij werken tegen derden? Anders gezegd, gelden in een dergelijk geval ook de voorschriften van art. 1:116 BW? Art. 1:116 BW bepaalt dat voor in het buitenland gesloten huwelijken de inschrijving plaatsvindt bij de rechtbank te Den Haag, maar zegt niets over buiten Nederland overeengekomen huwelijkse voorwaarden. Kunnen buitenlandse huwelijkse voorwaarden ook in het register worden ingeschreven? De griffie staat het in de praktijk toe.[15] Het hof gaat hier in zijn uitspraak van uit dat inschrijving verplicht is teneinde de huwelijkse voorwaarden aan derden te kunnen tegenwerpen. [16]
Dit arrest zou aanleiding kunnen geven in het kader van de nieuwe EU Verordening huwelijksvermogensstelsels[17] de regeling van art. 10:45 BW te verduidelijken en ook inschrijving van buitenlandse huwelijkse voorwaarden mogelijk te maken om deze ook aan derden te kunnen tegenwerpen.[18]
Mw. mr. S.H. Heijning*
* Verbonden aan het Notarieel Bureau, zie www.hetnb.nl.
[1] Zie Hof Amsterdam 20 december 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:5515.
[2] De exacte datum van het huwelijk wordt in het arrest niet genoemd.
[3] Hoogstwaarschijnlijk is deze overeenkomst voorafgaande aan de huwelijkssluiting gesloten, althans daar ga ik vanuit.
[4] Voor de leesbaarheid heb ik de namen van de procespartijen aangepast.
[5] Trb. 1988, 130, zie art. 21 lid 1 van het verdrag en art. 10:52 BW.
[6] Zie Joppe, Huwelijksvermogensrecht, Praktijkreeks ipr, 3e herziene druk, 2010, p. 51, Asser/Vonken 10-II 2016, nr. 231 en HR 29 maart 2013, NJ 2013/474, en voor het vervolg van deze zaak Hof Amsterdam 29 oktober 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:3955, NIPR 2014, nr. 5. Vergelijk ook De Boer in zijn noot (nr. 3) onder voornoemd arrest van de HR; Vlas & Ibili, WPNR 2012/6942 (deel I), nr. 2.2 en Frohn, FJR 2014/74, in die casus werd er in de Italiaanse huwelijksakte verwezen naar een artikel uit het Italiaans Burgerlijk Wetboek en was daarmee sprake van een rechtskeuze.
[7] Zie Joppe, Huwelijksvermogensrecht, Praktijkreeks ipr, 3e herziene druk, 2010, p. 48-49, en Asser/Vonken 10-II 2016, nr. 226. Vergelijk ook art. 10:43 BW.
[8] Zie ook annotatie Ian Sumner bij de bespreking van dit arrest in JPF 2017/62.
[9] Zie ook art. 10:43 BW
[10] In de samenvatting van dit arrest in JPF 2017/62 wordt vermeld dat de agreement voorafgaande aan het huwelijk gesloten zou zijn, ik lees dat niet in de feiten zoals weergegeven in ECLI :NL:GHAMS:2016:5515, r.o. 3.1. Het ligt wel het meest voor de hand: zie mijn opmerking eerder hierover.
[11] Zie Bergmann-Ferid, Internationales Ehe- und Kindschaftsrecht, Israël, p. 54-55. Bij een joods huwelijk mag de rabbijn die goedkeuring geven.
[12] De gehele tekst van de marriage agreement is niet in het arrest opgenomen.
[13] Zie ook art. 3 van de Goedkeuringswet, Stb. 1991,627.
[14] De regel van art. 9 wordt herhaald in art. 3 Wchr en art. 10:44 BW.
[15]Zie Heijning. Derdenwerking in het ipr huwelijksvermogensrecht nu en straks, WPNR 7153 (2017) en de toelichting op: https://www.rechtspraak.nl/Uw-Situatie/Onderwerpen/Huwelijkse-voorwaarden/Paginas/default.aspx#0fd0ac53-1345-4066-9e40-d72759d188df5.
[16] Zie Marck, Enige zijpaden van het Nederlandse internationale huwelijksvermogensrecht, FJR 2010,118.
[17] Verordening (EU) 2016/1103 van de Raad van 24 juni 2016 tot uitvoering van de nauwere samenwerking op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels, PbEU 2016, L183/1. In het wetsvoorstel van de Uitvoeringswet nr. 34 795 wordt voorgesteld art. 10:46 BW te schrappen, maar art. 10:45 BW wordt gehandhaafd.
[18] Zie hierover naar aanleiding van de invoering van de Europese Huwelijksvermogensrechtverordening Heijning, Derdenwerking in het ipr huwelijksvermogensrecht nu en straks, WPNR 7153 (2017).