130 jaar Amsterdams Juridisch Genootschap “Notariële Vereniging”
Rede, gehouden tijdens het lustrumdiner op 26 november 2004
Op 19 april 1974, op de dag af dat ik veertig werd, vierde het Amsterdams Juridisch Genootschap zijn eeuwfeest met een diner in de Groote Club. Wie toen aanwezig was, herinnert zich de feestrede van de voorzitter van ons genootschap Professor Pitlo over de geschiedenis van het in 1974 honderdjarige genootschap.
Pitlo, toen 72 jaar, begon zijn rede als volgt:1).
“Onlangs heb ik aan een bekende, die 75 jaar werd, het volgende geschreven. In Uw levensperiode, die ongeveer ook de mijne is, is de wereld in menig opzicht van aanschijn veranderd. In onze jeugd was er geen radio, geen televisie, men vloog nog niet over de oceaan, laat staan naar de maan, de oorlog van 1870/1871, met de cavalleriecharge van Gravelotte, was de laatste oorlog geweest, de hecatomben, aan welke wij min of meer gewend zijn geraakt, waren toen ondenkbaar, voorwerpen waren van hout of metaal, nylon noch plastic waren bekend, je ging met de trein naar Constantinopel in plaats van met de jet naar Stanboel, om het pakje van de winkelier zat een elastiekje en ik had een tante, die zo rijk was, dat zij een auto had”.
Mijnheer de voorzitter, dertig jaar zijn inmiddels voorbijgegaan en wat zo roerend naar voren komt in de rede van Pitlo is hetzelfde dat ons raakt in oude James Bond-films. Neem nu eens From Russia with love, een klassieker die niet meer opvalt door de gadgets van toen – de nieuwste apparatuur waarmee 007 kon opereren – gadgets die nu zo verouderd zijn dat je ze niet eens meer opmerkt, maar wel een film die blijvende waarde heeft door andere aspecten, zoals het bijrolletje van de legendarische Lotte Lenya van de Dreigroschenoper, die als serveerster met een verborgen mes in haar schoen James Bond te lijf gaat.
De gadgets van 1974 – de jet, radio en TV, plastic en nylon – ze zijn voor ons even antiek als het elastiekje om het pakje van een winkelier. Wie terugkijkt op de afgelopen dertig jaar, moet vaststellen dat in die periode haast meer is gebeurd dan in de jaren daarvoor. De fax die nog moest komen, is bijna weer verdwenen. Het computertijdperk had nog niet zijn intree gedaan, internet, email, websites, het digitale tijdperk met dvd, sms, isdn, adsl, chatten, laat staan een webcam, het was terra incognita. En aan wie in 1974 verteld zou zijn, dat dertig jaar later tot in het zuidelijkste puntje in heel Europa één munteenheid zou gelden, zou voor gek zijn verklaard.
Hoe is het onze vereniging vergaan in die dertig jaren na 1974?
Wat is het een verademing om te constateren dat al die revolutionaire veranderingen en schokkende gebeurtenissen totaal, maar dan ook totaal, zijn voorbijgegaan aan het Amsterdams Juridisch Genootschap, dat een ware schuilkerk van juridische properheid is gebleven, waar de behaaglijke nestwarmte van de Amsterdamse Juridische Faculteit is blijven hangen, met die belangrijke vleug notariële wetenschap, ook al is gaandeweg de traditie verlaten dat een notaris, of notarieel hoogleraar, ja zelfs een aan de Universiteit van Amsterdam afgestudeerd jurist voorzitter is.
Ik heb met toestemming van de secretaris een onbescheiden duik genomen in het archief, dat tot mijn verbazing nog redelijk aanwezig is.
Nog even de geschiedenis van vóór 1974:
In 1874 begonnen als een vereniging met de naam Debatingclub der Candidaat-notarissen,welke uitsluitend bestemd was voor candidaat-notarissen en uiteraard surnumerairs, werden al spoedig notarissen lid van dit tot Notariële Vereniging omgedoopt genootschap, waar – ik spreek nu over de jaren tachtig van de voor-vorige eeuw – ook niet-notariële juristen werden gedoogd.2).
In overeenstemming met het groeiende aantal niet-notariële leden is de naam nadien gewijzigd in Amsterdams Juridisch Genootschap “Notariële Vereniging”, waarmee tot uiting kwam dat het gezelschap was uitgegroeid tot het Juridisch Genootschap van de hoofdstad. In 1997 werd zelfs in de boezem van het bestuur voorgesteld om de statutaire naam van de vereniging te wijzigen in Amsterdams Juridisch Genootschap, zonder meer, in verband met de steeds bestaande verwarring terzake de toevoeging van Notariële Vereniging. Besloten werd om de naam niet te veranderen, maar om in aankondigingen van bijeenkomsten in juridische tijdschriften niet meer de toevoeging te noemen.
We moeten oppassen dat de naam Notariële Vereniging niet achter de horizon verdwijnt. Toen ik onlangs bijvoorbeeld aan mijn schoondochter, Amsterdams jurist, vroeg of het juist was dat haar vriendin Frederieke Leeflang in het Bestuur van de Notariële Vereniging zat, was het verbaasde antwoord:
“Nee, volgens mij niet. Maar ze zit wel in het bestuur van het Amsterdams Juridisch Genootschap”.
Na 1974 is Pitlo nog vier jaar voorzitter geweest. Dertig jaar lang vervulde hij het voorzitterschap, waarna hij werd benoemd tot erelid. Die status kende de Notariële Vereniging niet. De nieuwe voorzitter notaris Ton Lubbers wijzigde de statuten speciaal daarvoor. Lubbers bracht tevens een niet onbelangrijke wijziging aan: het onderscheid tussen leden die wèl en leden die niet in het arrondissement Amsterdam wonen en de helft van de contributie betaalden, kwam te vervallen, zodat allen f. 15,- per jaar aan contributie verschuldigd waren.
In de tweeëntwintig jaar na het aftreden van Pitlo zijn er vier opvolgers geweest, Lubbers, ikzelf, Kemper en tenslotte prof. Grosheide, van wie wij allen hopen, ook hijzelf, dat hij evenals Pitlo het dertig jaar voorzitterschap vol zal maken.
Lubbers, voorzitter tot 1983, was nog op en top de notaris.3) Ik zelf was dat als zijn opvolger niet. Maar het notariële element – of moeten we zeggen de invloed van, en het ingebakken wantrouwen van notarissen jegens gewone juristen – was nog zò invloedrijk dat naast mijzelf de in Nederland alom bekende notaris Ton Santen tot vice-voorzitter werd benoemd. In het bestuur zat en zit ook altijd een kandidaat-notaris. Zo vermelden de notulen van de bestuursvergadering van mei 1988 dat kandidaat-notaris Van Reedt Dortland in verband met zijn benoeming tot notaris zal aftreden. “Wellicht zal dit de gelegenheid kunnen zijn” aldus de notulen “een vrouw in het bestuur op te nemen”. In de geschiedenis van de Notariële Vereniging vond deze revolutionaire gebeurtenis voor het eerst plaats eind 1988 met de benoeming van Mr. Elize Visser tot secretaris-penningmeester. De vroeger ten tijde van Pitlo zo legendarische Mien Peletier was nooit bestuurslid geworden, maar slechts assistente van het bestuur.
Tot ver in 2000 – dus tot voor kort – werd vastgehouden aan een zestal spreekbeurten per verenigingsjaar plus een lunch – welke nog altijd koffiemaaltijd werd genoemd – waar een, in den lande, althans in Amsterdam, bekend spreker een causerie hield. Eenmaal in de vier jaar
was dit steevast de Minister van Justitie, die eveneens tot in 2000 steeds eerbiedig als Zijne Excellentie werd aangekondigd en aangeschreven, zo ook de Staatssecretarissen, blijkens een brief van oktober 2000 aan de toenmalige Staatssecretaris van Financiën Zijne Excellentie Wouter Bos.
Het zijn degelijke onderwerpen geweest die jaar in jaar uit op de agenda stonden met sprekers die een beeld geven van de wisselende stromingen en opvattingen in juridisch Nederland. Maar anderzijds ook sprekers en onderwerpen die niet te veraf staan van de notariële wetenschap. Burgerlijk recht, internationaal privaatrecht en belastingrecht, daar draaide het in de regel om. De exceptio non adimpleti contractus – een voordracht van de raadsheer Heemskerk in 1980 – wie ligt daar nu nog wakker van? Een enkele keer ook wel staatsrecht, zoals enige opmerkingen over de grondwetsherziening van prof. Jeukens. Gaandeweg doet het internationale recht zijn intree, en een enkele maal ook wel administratief of bestuursrecht. Maar wildere onderwerpen als milieurecht of mediarecht, laat staan het echte Europese recht, daarvoor moeten we toch later zijn. Op de sprekerslijst van de vorige eeuw staan bijna uitsluitend klinkende namen van civilisten als Gerbrandy, Van der Grinten, Maeijer, Haardt, Cahen, Schoordijk, Brahn, Leijten, of De Ruiter, die extra glans geven aan het consoliderende imago van het genootschap.
Zo is het gebleven tot in de negentiger jaren van de vorige eeuw. Voor het eerst treedt dan een voorzitter van de vereniging aan, die niet aan de Universiteit van Amsterdam maar in Groningen heeft gestudeerd en met hem – ik doel op Germ Kemper – begint een tijdperk van voorzichtige veranderingen, veranderingen die nauwelijks kenbaar zijn voor buitenstaanders die in het Juridisch Genootschap een verlengstuk blijven zien van de Juridische Faculteit van de Universiteit van Amsterdam.
Noviteiten als het vergaderen op plaatsen elders dan in de Industriële Groote Club blijken weinig levensvatbaarheid te hebben. Het aantal aanwezigen op de vergaderingen loopt in ieder geval terug. Vergeefse pogingen worden aan het einde van de vorige eeuw ondernomen bij de Nederlandse Orde van Advocaten gedaan te krijgen of aan het volgen van lezingen van het Amsterdams Juridisch Genootschap door jonge advocaten opleidingspunten kunnen worden toegekend.
In 2000 keert het genootschap weer terug naar de Industriële Groote Club. Het aantal vergaderingen wordt teruggebracht en het gebruik wordt ingevoerd dat na de lezing een coreferent over het onderwerp een reactie geeft als impuls voor het debat met de zaal. Deze maatregelen hebben succes. Het Genootschap blijft bloeien en blijft een ledenaantal houden van ongeveer 500.
Het elan en de vrolijkheid van de nieuwe voorzitter en zijn bestuursleden blijken vooral uit hun uitstraling en onderlinge contacten. Email en fax hebben dan naast brieven hun intrede gedaan, hetgeen aanleiding geeft tot de gebruikelijke misverstanden. Zo ligt er een faxbericht met de volgende inhoud:
“Het bestuurslid de heer Van Schendel heeft gebeld in verband met een fax die hij vandaag heeft ontvangen. Aan het einde van die fax stond in drievoud een verzoek aan de president van de rechtbank (kort gedingen) met betrekking tot de vaststelling van een datum. Hij vroeg zich af of het de bedoeling was dat hij dit zou krijgen. Groetjes, Maura”.
In het archief liggen juweeltjes van brieven. Zo schrijft het bestuurslid Bernard Sluyters in 1997 aan de voorzitter:
“Jij hebt mij gemist dinsdag jl, tijdens de lunch. Dat spijt mij. Mocht je mij niet gemist hebben, dan spijt mij dat overigens nog meer”.
Voorzitter Kemper schrijft een andere keer hoffelijk aan ditzelfde bestuurslid:
“Helaas trof ik je niet bij onze bijeenkomst van dinsdag jl. De treinenloop rond Amsterdam functioneerde niet optimaal, kreeg ik de indruk”.
In het archief zijn ook de hardnekkige pogingen van de voorzitter bewaard om de toenmalige staatssecretaris Wouter Bos tot een spreekbeurt te bewegen. “Geachte heer Sprenger”, zo schrijft de voorzitter aan het Bureau Kabinet en Protocol van het Ministerie van Financiën,
“Dank voor Uw brief van 15 aug. jl. Ik constateer met spijt dat het niet goed mogelijk lijkt om onze agenda en die van de staatssecretaris met elkaar te verzoenen”.
Vervolgens schrijft de voorzitter aan zijn bestuur:
“Amici, de voorbereidingen op het nieuwe seizoen lopen nog niet geheel naar wens. Voor de bijeenkomst van 9 okt. as hield de staatssecretaris enige slagen om de arm, om mij thans te laten weten dat de vele verplichtingen die hij in het najaar al is aangegaan aan een bezoek aan de hoofdstad in zijn algemeenheid in de weg staan. Wij zullen ons in de toekomst weer met ministers moeten behelpen, vrees ik”.
Onder het voorzitterschap van Germ Kemper is het 125-jarig bestaan van het Genootschap in 1999 op inspirerende wijze gevierd met een vooruitziend symposium Toezicht in de financiële wereld in het gebouw van de Nederlandsche Bank. Amsterdam als financieel centrum belicht vanuit juridische hoek was het thema, met sprekers als Loudon, voorzitter van de Stichting Toezicht Effectenverkeer, Kist, de toenmalige directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit, en oud-bestuurslid Mijnssen. Een jubileumbundel 4) en een novelle, geschreven door Daphne Meijer 5), werden uitgegeven in verband met dit lustrum, dat tenslotte werd beëindigd met een verrassend lustrumdiner in het Amstelhotel. Ik diepte uit het archief nog het volgende briefje van Albert Ploeger van de lustrumcommissie, die kennelijk zijn twijfels had over het nagerecht, althans over de indruk die dit zou maken op de leden. “Ook ik bewaar uitstekende herinneringen aan het symposium en het diner” zo schrijft hij aan zijn medebestuursleden
,”Ik moet bekennen enigszins opgelucht te zijn door de vele positieve reacties op de ‘tarte surprise’. Eerlijk gezegd konden wij niet goed inschatten hoe dat bij een deel van de leden zou vallen, en naar mate wij meer in contact kwamen met leden zoals Haak en Mijnssen namen onze twijfels niet af. Maar toen wij een van de oudere leden met een indrukwekkende witte baard uit zijn dak zagen gaan, wisten wij dat het goed was”.
En zo zijn we beland in de afgelopen vijf jaren van het genootschap, dat thans onder voorzitterschap van Willem Grosheide aan zijn 131e jaar begint.
De Notariële Vereniging is een Amsterdams Juridisch Genootschap, waar de sfeer van Pitlo voorduurt. Het is voor mij de sfeer van de Oudemanhuispoort, van Bregstein, Eggens en Offerhaus, en nadien van Geb Scholten, Köster, Schoordijk en Cahen. Gedurende honderddertig jaar biedt de vereniging de gelegenheid onder leiding van gezaghebbende personen juridische onderwerpen van belang te bespreken. Ik eindig met de woorden van Pitlo
bij het honderdjarig bestaan: Wie zou over zo een Genootschap een kwaad woord durven zeggen. Moge de vereniging ook in de komende jaren een zelfde bloei beleven als in het verleden.
Mr W.E. Haak
Oud-presedent van de HR.
De rede werd uitgesproken door het bestuurslid mr D.H.M. Peeperkorn, omdat de auteur wegens mist vast zat op het vliegveld te Straatsburg. Met dank aan prof. mr A.A. Van Velten en aan mr Peeperkorn voor hun opmerkingen.
Noten:
1) Deze rede is gepubliceerd in WPNR (1974) 5259.
2) De initiator was mr. M.W.F. Treub, die ook de eerste voorzitter werd. Zie diens ‘Herinneringen en overpeinzingen’ (Haarlem 1931), tweede hoofdstuk.
3) Overigens is hij ook advocaat, hoogleraar en raadsheer plv. geweest. Zie voor een korte kenschets de bijdrage van B. Duinkerken in WPNR (1993) 6094 en het In Memoriam in WPNR (1993) 6111.
4) ‘Geldige effecten’, NIBE bankjuridische reeks nr. 39, Amsterdam 1999, met een voorwoord van mr. G.J. Kemper.
5) Daphne Meijer ‘De Bezoeking’, Nijgh & Van Ditmar, Amsterdam 1999.