Mandeligheid
Een wetenschappelijke proeve op het gebied van de Rechtsgeleerdheid
Proefschrift Katholieke Universiteit Nijmegen
Ars Notariatus 121, XLIV en 431 pag.
Een mandelig genoegen!
- De dag zelve
Dinsdag 23 september 2003, 8.00 uur. Wij zijn net uit bed. Het lokale mannenkoor staat al bij ons in de tuin en brengt aan mij, mijn echtgenote en onze kinderen een serenade. Het is feest. Ik hoop vandaag te promoveren. Nadat het mannenkoor is afgedropen spoed ik mij naar de stripwinkel om voor de kinderen nog wat nieuw leesvoer te kopen.
De zenuwen blijken toe te nemen. Wat staat mij te gebeuren? Hoe kritisch zullen de hooggeleerden zijn? Zullen de kinderen zich gedragen (de jongste had aangekondigd mij in geval van nood wel te zullen helpen)?
Even voordat de plechtigheid begint, nodigt de pedel de paranimfen en mij uit om even de stapjes te oefenen. Dat gaat goed. Ik sta achter de katheder en voel alle spanning – in de geheel lege zaal – wegvloeien.
De plechtigheid blijkt enorm mee te vallen. De vragen zijn kritisch maar ik sla mij daar – voor mijn gevoel – goed doorheen.
De strips vallen in goede aarde. De promotie gaat grotendeels aan onze kinderen voorbij.
Na de receptie genieten wij in intieme kring van een goede maaltijd. De praatjes zijn hartverwarmend. De kinderen genieten van het ijs (wanneer ga jij weer promoveren papa?)
- Het onderwerp
Het onderwerp van mijn dissertatie is: mandeligheid (een woord dat in mijn nieuwe tekstverwerker – zonder dat ik daarom vraag en zonder dat ik daar iets aan weet te doen – steeds wordt omgezet in landerigheid).
Aanvankelijk was de bedoeling om mij te concentreren op mandeligheid ex artikel 5:60 B.W., gaandeweg bleek evenwel mandeligheid ex lege (art. 5:62 BW) een buitengewoon boeiend onderwerp. De wettelijke regeling blijkt hier mijlen ver af te staan van de moderne bouwtechnieken. De steunende en dragende functie van muren komt steeds minder vaak aan de orde. Andere functies van muren, zoals geluids- warmte-isolatie, privacy-bescherming en bescherming tegen weersinvloeden, worden steeds belangrijker. Een kijkje over de grenzen bleek waardevolle suggesties op te leveren.
- Spanningen in het gezinsleven
Aan mijn vrouw is herhaaldelijk gevraagd of zij niet erg leed onder mijn ambitie om dat boek te schrijven. Het antwoord is (ik heb dat ter gelegenheid van dit stukje nog maar eens nagevraagd) steeds ontkennend geweest. Het werk is gespreid over een lange periode (ca 9 jaar). Wij hebben getracht de weekends vrij te houden voor het gezin, Werken aan het boek deed ik in de vroege ochtend en in de avonduren. Het werk heeft ook wel eens een halfjaar stil gelegen.
Overigens heeft mijn echtgenote tezamen met mijn ambtsvoorganger, Jan van der Werf, de gehele tekst gelezen en van commentaar voorzien. Zij bewaren samen goede herinneringen aan de middagen die zij met correctiewerkzaamheden hebben doorgebracht.
- Spanningen op kantoor
Door mijn maten ben ik steeds zeer gestimuleerd om het boek af te schrijven. De laatste fase van het werk hebben zij mij drie maanden vrijaf gegeven. In alle rust (dat wil zeggen: tijdens verbouwingswerkzaamheden aan onze woning, bij verwarming middels een petroleumkachel) heb ik de laatste werkzaamheden kunnen verrichten.
De spanning was meer te voelen daar waar het ging om cliënten. Zij zitten niet te wachten op een notaris die promoveert en daarom zijn werkzaamheden wat minder voortvarend uitvoert. Als middenstandskind stond en staat het belang van cliënten bij mij hoog in het vaandel. Als anderen mij wezen op de trage voortgang van het boek riep ik nogal eens: cliënten gaan voor!
- Slot
Was het aanvankelijk (na mijn studie) zo dat ik een proefschrift zou willen schrijven om aan bepaalde universitaire (hoofd)docenten (die ik niet met name zal noemen) te laten zien dat ik wel degelijk geschikt was voor het notariaat. Gaandeweg werd dit element onbelangrijker. Totdat het uiteindelijk volstrekt onbelangrijk was. Het plezier aan het schrijven en het onderzoek werd daarentegen steeds groter. Op naar het volgende boek!
p.s.: Mandeligheid is in noordelijke streken synoniem aan gemeenschappelijk.
J.G. Gräler