A. Fl. Gehlen, De zeventiende – en achttiende-eeuwse Notarisboeken
Kluwer 2004
ISBN: 9013012256
De zeventiende- en achttiende-eeuwse Notarisboeken
Ars Notariatus 123, XXVI en 219 pag.
Enige tijd vóór zijn overlijden in 1987 werd ik door Pitlo te zijnen huize te Amsterdam aan de Keizersgracht 527 uitgenodigd voor een gesprek over een mogelijke bewerking door mij van zijn uit 1948 daterende monografie over de zeventiende- en achttiende-eeuwse notarisboeken.
Hoe eervol ik deze uitnodiging ook beschouwde, na hernieuwde lezing van het werk leek het mij goed in het komend onderhoud toch maar naar voren te brengen dat eigenlijk aan niemand een bewerking van dit boek zou mogen worden opgedragen. Een bewerkte uitgave zou immers zeker afbreuk doen aan het karakter, de stijl en de geheel eigen signatuur van de verhandeling.
Heel even heb ik in het monumentale grachtenpand, met zijn indrukwekkende bibliotheek, nog gedacht dat Pitlo mijn visie geheel deelde. Hij keek mij tenminste met een begrijpende blik aan naar ik dacht, maar zei vervolgens: “Meneer, zegt U maar rustig dat U mijn boek een slecht boek vindt. U zoudt mij echter een groot genoegen doen wanneer U een grondige bewerking ervan op U zoudt willen nemen. Ik kan U geruststellen: door anderen zijn de meeste van mijn boeken opnieuw ingericht en de boeken zijn er allemaal beter op geworden”. Het moge de Ponder-lezer duidelijk zijn waarom ik hierna de opdracht heb aanvaard.
Veel later dan mij lief was, kon echter – na vele jaren – eerst kort geleden een bewerkte druk ter tafel worden gelegd. Wat er ook moge zijn van allerlei redenen, die mij steeds opnieuw dwongen het werk “voorlopig” ter zijde te leggen, uiteindelijk is er toch nog altijd het oude adagium “pacta sunt servanda”. Met de nakoming van de toezegging is dus nu een oude ereschuld ingelost.
De tweeledige structuur van Pitlo’s boek is voor de bewerking uitgangspunt gebleven: een eerste stuk waarin de zeventiende- en achttiende-eeuwse notarisboeken zijn belicht en een tweede, handelend over hetgeen die boeken ons leren over het notariaat uit de beide genoemde eeuwen. Terwijl door Pitlo in de vorige editie van het werk vooral de aandacht is gevestigd op de inrichting van de diverse boeken en op de organisatie van het toenmalige notariaat, is in de nu bewerkte uitgave ook meer uitvoerig ingegaan op de notariële praktijk en op de diverse rechtsfiguren die voor de notaris uit die dagen van grote betekenis waren voor de inrichting van zijn akten. Dit laatste facet leek mij bij de bewerking van het boek met name van belang, omdat tot op heden in de literatuur daaraan slechts spaarzaam aandacht werd geschonken.
Van deze mij door de Ponder-redactie geboden gelegenheid moge tot slot nog gebruik worden gemaakt om een tweetal zaken recht te zetten:
1. Op pagina 138 van het boek staat onder de daar opgenomen
titelprent abusievelijk “Notarius Publicus” in plaats van “Notarius Belgicus”;
2. Verzuimd werd in Hoofdstuk I een verwijzing op te nemen naar
een studie van R. Feenstra: Deux traités notariaux du XVe siècle: l’Ars notariatus anonyme et le Doctrinale florum artis notarie d’Etienne Marcillet. Une orientation bibliographique (in: Een Rijk Gerecht. Opstellen aangeboden aan prof. mr. P.L. Nève, Nijmegen 1998), pp. 149-175. De uiteenzetting van Feenstra is hoogst informatief inzake de 15de- en 16de-eeuwse “Ars Notariatus”-tractaten.
A. Fl. Gehlen
Heerlen,