W.G. Huijgen en A.J.H. Pleysier:, De wetgeving op het notarisambt
Kluwer 2000
ISBN: 90 268 3594 9
Uitgerekend een commentaar op de nieuwe Wet op het notarisambt werd het onderwerp voor het honderdste deel van de serie Ars Notariatus. Waarom is dan voor de titel ‘Wetgeving op het notarisambt’ gekozen zou de lezer zich kunnen afvragen?
De verklaring ligt in het feit dat het boek niet alleen de nieuwe wet bespreekt, maar ook andere, met de nieuwe wet samenhangende, andere regelgeving. Men denke in dit verband aan de Registratiewet 1970, bepaalde Amvb’s die op de nieuwe wet zijn gebaseerd, zoals het besluit beroepsvereisten kandidaat-notaris en bepaalde conceptverordeningen van de KNB.
Het boek is in de eerste plaats geschreven om te dienen ten behoeve van het onderwijs aan notariële studenten. Dit was temeer noodzakelijk nu er geen nieuwe versie van Melis, De Notariswet, beschikbaar was. Ook de praktijk kan echter bij het boek baat vinden. Het feit dat de uitgave primair voor het notariële onderwijs is geschreven, leidt ertoe dat soms onderwerpen aan bod komen die zo gewoon zijn voor de practicus dat deze de achtergrond ervan allang niet meer beseft. Het boekje haalt het stof van eeuwen van dergelijke vanzelfsprekendheden af en reikt de verklaring ervan aan. Een fraai voorbeeld van dit laatste treft men aan op blz. 63. Weet u of men als goed notaris behoort te spreken van het verlijden van akten door of voor de notaris? De auteurs geven het volgende antwoord:
“Het notariaat gebruikt in verband met het tot stand brengen van een notariële akte vaak het woordje ‘verlijden’. Het woordje ‘verlijden’ betekent oorspronkelijk zoveel als ‘voorbijgaan’. De akte gaat, om het zo te zeggen, aan de notaris voorbij, vandaar dat men kan zeggen dat een akte is verleden ‘voor’ een notaris. Al heel lang echter voelt men de akte niet meer als onderwerp en de notaris als meewerkend voorwerp, maar voelt men de notaris als onderwerp en de akte als lijdend voorwerp: de akte wordt verleden ‘door’ een notaris. De betekenis van ‘verlijden’ is dan verschoven naar: ‘tot stand brengen’. Niettemin komt men in de praktijk de uitdrukking verleden voor een notaris’ vaak tegen, men kan beide uitdrukkingen als synoniemen beschouwen.
Het springt vervolgens in het oog dat ‘voorbijgaan’ weer synoniem is met het normalere Nederlandse woord ‘passeren’, dat in het notariaat het meest gebruikt wordt. Dat woord kan ook weer in beide geschetste syntactische constructies worden gebruikt.’ Ook andere begrippen worden – al dan niet vanuit de geschiedenis – verklaard. Ik noem als willekeurige voorbeelden het begrip ‘grosse’ en ‘repertorium’. Af en toe worden ook nieuwe begrippen geïntroduceerd en besproken indien de nieuwe wet daartoe aanleiding geeft. Ik noem ik dit verband het ‘schriktarief’ alsmede het ‘VIS-bestand’.
In het boek komen naast de regelingen inzake het notarisambt ook enige onderwerpen aan bod die niet samenhangen met de nieuwe wetgeving, maar voor het notariaat als zodanig van groot belang zijn. Hier valt met name te wijzen op het materiële tuchtrecht voor het notariaat, zoals dat de afgelopen jaren in de tuchtrechtspraak is ontwikkeld, alsmede de civiel- en strafrechtelijke aansprakelijkheid van de notaris.
Het geheel wordt voorafgegaan door een voorwoord bij het honderdste deel van de serie Ars Notariatus van de hand van P.H.M. Gerver in zijn hoedanigheid van voorzitter van de Stichting tot Bevordering der Notariële Wetenschap. Genoemde stichting stond immers in 1952 aan de wieg van deze serie die veel aan de wetenschapsbeoefening in het notariaat heeft bijgedragen.
W.G. Huijgen
Den Haag,